- 68 - - 69 - Het spreekt voor zich, dat de activiteiten van nu in de tijd begrensd zijn, in die zin dat het thans beoogde behoud en herstel na verloop van mini maal 25 of 30 jaar zal moeten veranderen in sanering en reconstructie. Op dat moment kan het voorbehouden beschikkingsrecht wel z'n waarde bewijzen. Dit zelfde geldt echter ook voor de nieuwe gebieden, want dat zullen ongetwijfeld de stadsvernieuwingsgebieden van morgen zijn. Evenmin als dit bij de nieuwe gebieden heeft geleid tot een keuze voor erfpacht behoeft dit het geval te zijn in de bestaande gebieden. Kortheidshalve zij verwezen naar paragraaf IV.1. sub b. en c. De beheersing van het grondgebruik zal ook in deze gebieden primair gere geld moeten en kunnen worden via het bestaande instrumentarium, waarvan de Wet op de Ruimtelijke Ordening de belangrijkste is. Terecht worden in dit verband de nodige activiteiten verricht en is één van de belangrijkste onderdelen van het proces het ontwerpen en vaststellen van gedetailleerde bestemmingsplannen, waarin de beschikbare ruimte per functie opnieuw wordt toebedeeld. Vervolgens kan de vraag gesteld worden of het niet wenselijk is de vele kosten, die gemoeid zijn met de stadsvernieuwing en die mede tot gevolg hebben dat de grond in waarde stijgt, te verhalen op de grondgebruiker, die hiervan direct of indirect profiteert. Ergo, moet de meerwaarde van de grond niet ten goede komen aan dezelfde ge meenschap. Op zich is een bevestigend antwoord alleszins redelijk en verdedig baar. Voor een gebied als de binnenstad is dit dan ook één van de argumenten om te keizen voor het erfpachtsstelsel, maar daar geldt dat de uit te geven grond eerst tegen zeer hoge kosten moet worden verworven en de uitgifteprijs niet kostendekkend kan zijn en dat er een vermenging van alle functies is, die gelijkelijk profiteren van de overheidsactiviteiten. In de bestaande gebieden buiten de binnenstad is dat echter anders gelegen. Hier is reeds sprake van gemeenschapsgrond en is de functie in hoofdzaak wonen. Ten gevolge van de stadsvernieuwing zullen voor deze gebruikers de toekomstige woonlasten al aanzienlijk stijgen, doordat er geïnvesteerd moet worden ten be hoeve van de verbetering van de woningen, wanneer daarenboven de kosten van de gemeentelijke activiteiten worden doorgerekend aan de grondgebruiker die een erfpachtscontract met de gemeente heeft afgesloten wordt zijn positie wel zeer ongunstig ten opzichte van de gebruiker-eigenaar, die evenzeer profiteert van de vernieuwing. Stadsvernieuwing is een aangelegenheid die de gehele stad in z'n algemeenheid en de gehele buurt in het bijzonder aangaat en de financiële lasten die hieruit voortvloeien dienen dan ook door allen gedragen te worden en niet in 't bijzonder door de toevallige erfpachter, die in het geheel een minderheid vormt. De kostentoerekening zal tot uitdrukking komen in de her waardering van de grondslag voor de onroerend-goedbelasting. In de vijfde plaats moet in ogenschouw worden genomen dat de huidige erf- pachtsgebieden op het gebied van de volkshuisvesting en het functioneren van de koop- en huurmarkt een zeer belangrijke rol vervullen, die mede van invloed is op de realisering van de nieuwe woonwijken. In de meeste gevallen voorzien zij in een behoefte voor de lagere inkomensgroepen en zgn. starters vanwege hun laag huur- en koopniveau. Voor het goed functioneren van de totale woning markt is het wenselijk dat er zo weinig mogelijk belemmeringen worden opgewor pen, die tot gevolg hebben dat de waarde en de verhandelbaarheid dalen, waar door de animo om op te schuiven (door te stromen) afneemt Eén van die belemmerende factoren kan zijn het feit dat de ondergrond in erf pacht is uitgegeven, die tussentijdse herziening van de canon met zich mee brengt. In feite is dit een soortgelijke argumentatie als die, welke is gehan teerd in IV.1. sub a. "concurrentiepositie". Tenslotte dient het beleid in de bestaande gebieden te worden getoetst aan dat in de binnenstad en nieuwe gebieden zoals dat is weergegeven in Deel III en Deel IV.1., althans voorzover dat nog niet is gebeurd. De overeenkomst met de binnenstad ligt primair in het stadsvernieuwingsgebeuren. Verder dan deze gemeenschappelijke noemer gaat die vergelijking evenwel niet, want inhoudelijk gezien heeft het proces in de binnenstad een ander di mensie. De specifieke argumenten die voor dit stadsdeel leiden tot uitgifte in erfpacht zijn niet te transponeren op specifieke woongebieden. Een in het raam van de grondpolitiek te trekken vergelijking tussen nieuwe woonwijken en de oude biedt betere kansen. De in paragraaf IV.1. gehanteerde overwegingen zijn inhoudelijk ook voor het merendeel van toepassing op de be staande gebieden. Weliswaar hebben laatstgenoemde de kwalificatie "stadsver nieuwingsgebied", doch dit is in de tijd gezien begrensd en geen voldoende aan leiding om een ander gronduitgiftebeleid te voeren, temeer niet nu de doelstel lingen behoud en herstel nastreven. Indien alle overwegingen in ogenschouw worden genomen kan geconcludeerd worden dat in 1965 een zodanige principiële beslissing is genomen, die in haar uitwerking het erfpachtsstelsel heeft ondergraven en in de praktijk heeft ge maakt tot een (tijdelijke) financiering van grond door de gemeente. Er is geen reden om op deze beslissing terug te komen en in de bestaande gebieden een an der gronduitgiftebeleid te voeren dan in de nieuwe woon- en industrie-gebieden. 4.2. Het practische beleid tussen_nu_en_1990. Uit de zojuist getrokken conclusies zijn de volgende pragmatische punten naar voren te brengen. Verlenging termijn afkoopbaarheid. Een doorzetting van het in 1965 geformuleerde beleid betekent in de eer ste plaats dat er geen principiële bezwaren zijn aan te voeren tegen de af koopbaarheid. De ingestelde termijn tot tien jaar vóór de afloop van de con tracten is, voorzover na te gaan, gebaseerd op de veronderstelling, dat de gemeente ongeveer die termijn nodig heeft om de gevolgen van de beëindiging vanwege het einde van de uitgiftetermijn te kunnen opvangen. Die beëindiging brengt immers met zich mee, dat met elke erfpachter een nieuwe overeenkomst moet worden gesloten, gevolgd door een notariële akte en omdat de bestaande overeenkomsten in veel gevallen voorwaarden bevatten die direct of indirect van invloed (kunnen) zijn op de nieuw te sluiten overeenkomst, dienen alle oorspronkelijke aktes aan de archieven "ontrukt" en bestudeerd te worden. Dat is geen operatie om "verrukt" van te worden. De termijn van tien jaar is bij nader inzien niet alleen arbitrair, maar ook tamelijk lang. Er bestaat dan ook geen bezwaar om deze in te korten, omdat de praktijk toch laat zien, dat de werkzaamheden uit practische- en doelmatigheidsoverwegingen zich concentreren in de twee a drie jaar voor de afloop. Om de hierboven genoemde redenen moet er echter een moment worden vastgesteld, waarna afkoop niet weer eerder moge lijk is dan na herziening/vernieuwing van de contracten. Hoewel evenzeer wil lekeurig, is een verlenging van de termijn met zeven jaar, dus tot 31 decem ber 1987, voor beide partijen redelijk. Voor de erfpachter, omdat hij nog zeven jaar de gelegenheid krijgt zijn afkoopmogelijkheid te benutten en waar op hij bij voortduring wordt gewezen. Voor de gemeente, die daarna voldoende gelegenheid heeft orde op zaken te stellen. Uitbreiding afkoopmoqelijkheid. Een tweede practische vraag is of de in 1965 van afkoop uitgezonderde percelen thans opnieuw uitgezonderd dienen te worden. Het betreft hier perce len, totaal 1216, waarvan men indertijd verwachtte, dat ze nodig zouden zijn voor de uitvoering van stedebouwkundige plannen c.q. openbare werken. Bij die toetsing is een ruime zekerheid in acht genomen, hetgeen terecht was gezien de toenmalige stand van zaken en opvattingen omtrent sanering en reconstruc tie.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1980 | | pagina 339