Bij de bestemming "gemengde doeleinden" wordt er in het algemeen vanuit gegaan, dat de eventuele 2e en volgende bouwlagen een woonfunctie dienen te hebben. Dit geldt ook voor een aantal panden waarvan de begane grond is bestemd voor winkels c.q. horeca. Het wonen moet hierbij vooral als functie ten dienste van deze bestemmingen gezien worden. Indien men de bovenwoning aan een derde wenst te verhuren, dan zal dit zonodig door het treffen van voorzieningen mogelijk moeten worden gemaakt. Dit behoeft naar onze mening niet op praktische problemen te stuiten. In tegenstelling tot reclamant zijn wij van mening, dat de flexibili teit in het ontwerp-plan voldoende is en dat dus voor een verstarring van het functiepatroon niet behoeft te worden gevreesd. Gezien het vorenstaande zijn wij van mening, dat de bestemming "gemengde doeleinden" ongewijzigd moet blijven. Wij achten de bezwaren van reclamant derhalve ongegrond. Bezwaar tegen het feit, dat geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de Ia- hoef te aan woningen, winkels en kantoren, alsmede naar inpandige mogelij] - heden. De heer J.T.M. Hepkema mist een onderzoek naar de behoefte aan woningen, winkels en kantoren, alsmede naar de mogelijkheden, welke functies in de panden zouden kunnen worden gerealiseerd. In verband hiermede verdient h(- c de voorkeur een ruimere bestemming aan deze panden te geven. Hieromtrent merken wij het volgende op. Ingevolge artikel 7, lid 1 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordeniirg is een onderzoek ingesteld naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van dit gebied. Dit onderzoek had onder meer be trekking op de aanwezigheid van en de behoefte aan woningen, winkels en kan toren. Voorts is door een zorgvuldige beoordeling van de uitwendige toestand, de bouwkundige kwaliteit opgenomen van alle panden in het plangebied, hetgeen wij voor het ontwerpen van het bestemmingsplan voldoende achten. De resu ea ten van bedoeld onderzoek zijn verwerkt in het ontwerp-plan. Onder F hebben wij reeds aangegeven waarom de bestemming "gemengde doel einden" naar onze mening ongewijzigd moet blijven. Op grond van het vorenstaande zijn wij van mening, dat het bezwaar \an reclamant ongegrond is. Bezwaar tegen de bestemming van het pand Willemskade 12. De heer J.T.M. Hepkema, voornoemd, heeft er bezwaar tegen, dat aan >.jn pand Willemskade 12 uitsluitend een woonbestemming is gegeven, omdat het hierdoor voor hem onmogelijk wordt dit pand geheel of gedeeltelijk als k. i- toor te (doen) gebruiken. Wij merken hieromtrent het volgende op. Na heroverweging achten wij het niet reëel om - nu alle panden lang! dit gedeelte van de Willemskade (tussen de Schoolstraat en de Prins Hend k- straat) geheel of gedeeltelijk voor kantoren zullen worden bestemd - aan reclamant de mogelijkheid te onthouden dit pand eveneens geheel of gedeelte lijk als kantoor te gebruiken. Aan het bezwaar kan worden tegemoet gekom i door het plan gewijzigd vast te stellen. - 7 - ■zwaar tegen het feit, dat geen beroep mogelijk is tegen het uitoefenen an bevoegdheden door ons college. Meergenoemde reclamant Hepkema heeft er bezwaar tegen, dat voor een elanghebbende geen beroep mogelijk is tegen het uitoefenen door ons college an de bevoegdheid om op grond van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke rdening de bestemming van een pand te wijzigen. Hetzelfde geldt naar zijn lening voor andere bevoegdheden, die in dit ontwerp-plan aan ons college orden toegekend, zoals bijvoorbeeld de vrijstellingsbepaling in artikel 14, id 2 van de voorschriften (gebruiksbepalingen) Ten aanzien van dit bezwaar merken wij op, dat de Wet op de Ruimtelijke rdening en de Wet Arob voor (derden-) belanghebbenden ruim voldoende moge- ij kheden bieden om beroep c.q. bezwaar in te dienen tegen beschikkingen, aarin al dan niet gebruik wordt gemaakt van een wijzigings- c.q. vrijstel- ingsbevoegdheid. Wij achten het bezwaar van reclamant dan ook ongegrond. ezwaren tegen de te ver gaande detaillering van een aantal voorschriften. De heer J.T.M. Hepkema, voornoemd, heeft de volgende bezwaren: Niet duidelijk is wat bedoeld wordt met de woorden "goot- en hoogte" in artikel 4, lid B, onder b punt 5 van de voorschriften. Indien de be doeling van deze bepaling is, dat twee naast elkaar gelegen gebouwen niet dezelfde hoogte mogen hebben, dan ontgaat hem de strekking hiervan. Het bepaalde in artikel 4, lid B, onder b punt 9 gaat zijns inziens te ver, indien dit inhoudt, dat de platte gedeelten van daken alleen met zink mogen worden bekleed en niet met moderne materialen. Het bepaalde in artikel 4, lid C gaat volgens reclamant te ver, indien dit inhoudt, dat ook niet van de straat af zichtbare bijgebouwen aan allerlei beperkende bepalingen moeten voldoen. De in artikel 4, lid D, onder 1 genoemde vrijstellingsmogelijkheden zijn veelal zo miniem, dat een deel hiervan ook wel achterwege had kunnen blijven. In punt d kan het woord "vermeerderd" vervallen. Tenslotte gaat het bepaalde in artikel 12, lid A te ver, indien dit in houdt, dat ook het planten of kappen van bomen en ander opgaand houtge was op niet van de straat af zichtbare achtererven zonder aanlegvergun- ning van ons college verboden is. Niet duidelijk is of het toelaatbaar zijn, waarvan in lid B sprake is, ter beoordeling is van betrokkene of van ons college. Met betrekking tot deze bezwaren merken wij het volgende op. Onder F hebben wij er reeds op gewezen, dat dit ontwerp-plan onder meer trekt tot bescherming van het binnenkort te beschermen stadsgezicht. Volgens e Memorie van Toelichting bij de Monumentenwet ligt het geenszins in de be- oeling een stadsgezicht te "bevriezen" in de toestand, waarin het zich be- indt. Het streven moet erop gericht zijn, dat wenselijke of noodzakelijke eranderingen slechts geschieden op zodanige wijze, dat het aspect van het -eheel niet, of althans zo weinig mogelijk schade lijdt. De karakteristieke ementen van het te beschermen stadsgezicht, die om bescherming vragen in et bestemmingsplan, zijn omschreven in de toelichting bij de toekomstige anwijzing. De onder a tot en met e genoemde bepalingen vinden voor een be langrijk deel hun oorsprong in deze toelichting.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1981 | | pagina 202