Indien echter na dat schooljaar het gemiddeld aantal leerlirgen
minder dan 1500 bedraagt, zal één van de concierges moeten worde;
ontslagen. Van de zijde van het ministerie wijst men op de landelijke
tendens, dat van scholengemeenschappen een wervend karakter uitgaat.
Bij het overleg is de indruk verkregen, dat indien zich zulks hier ook
zou voordoen en er zou kunnen worden aangetoond, dat het aantal
leerlingen in de buurt van de 1500 komt, nogmaals ontheffing van het
verplichte aantal leerlingen kan worden aangevraagd. (Het totaal
aantal leerlingen bedroeg op 1 september 1979 1408, op 1 septemb r
1980 echter 1371).
Wat de toekomstige leerlingenbezetting betreft, zoals die o grond
van recentelijk opgestelde prognoses mag worden verwacht, kan he
volgende worden opgemerkt. Rekening houdend met factoren als migratie
verschuiving in de onderwijsbelangstelling, wordt de totale bezetting
voor de openbare mavoscholen geschat op 1518 voor het schooljaar
1982-1983, op 1121 voor het schooljaar 1985-1986, met een verder
daling naar 1011 voor het schooljaar 1990-1991.
De 4 openbare mavoscholen worden thans (per 1 september 1980) be ocht
door totaal 1446 leerlingen.
Voor de S.S.G. luiden de cijfers, eveneens rekening houdend net
migratie en verschuiving in de onderwijsbelangstelling, 1055 vooi
het schooljaar 1982-1983, 899 voor het jaar 1985-1986, met een verdere
terugloop naar 697 in 1990-1991. De school wordt thans (per 1 september
1980) bezocht door 1015 leerlingen.
Deze cijfers wijzen in de richting van een lichte groei tot .982,
met daarna een scherpe daling.
Onder meer in het advies van de A.B.O.P. wordt gesteld, dat Je
scholen kennelijk nog voldoende levensvatbaarheid bezitten. Men acht
fusie uit dien hoofde (nog) niet noodzakelijk. Het is echter o.i
de vraag, of bij een zo sterke terugloop in de toekomst 4 zelfste dige
mavoscholen in stand kunnen worden gehouden, die ieder een behooi ijk
keuzepakket kunnen aanbieden en over voldoende uren en mankracht
beschikken b.v. de leerlingenbegeleiding op doeltreffende wijze t
verzorgen. Bij terugloop van het aantal leerlingen zal de W.E.-sc ooi
als mavo-afdeling van een scholengemeenschap vermoedelijk minder
kwetsbaar zijn dan als categoriale school.
Met een terugloop van het aantal arbeidsplaatsen over enkelt
jaren zal zeker rekening moeten worden gehouden. Bundeling van
krachten kan dan nuttig zijn, met name als één van de partners tt klein
dreigt te worden.
De prognoses met toelichting, opgesteld in oktober 1980, liggen
voor U ter inzage.
De brugklas.
De bezwaren richten zich met name tegen de vorming van een h tero-
gene brugklas waarbij de S.S.G. bovendien het experiment verJ cngde
brugperiode in gevaar ziet komen. Per 1 augustus 1977 is men n.l op
de S.S.G. begonnen met een verlengde brugperiode.
Dit houdt in, dat na het eerste leerjaar niet direct behoeft te v rden
gekozen voor havo of atheneum; men gaat gezamenlijk nog 2 jaar veder.
In de praktijk bleek n.l. de periode voor selectie en determinatie
te kort te zijn. Door deze periode te verlengen kan de school een meer
verantwoord advies geven inzake de keuze voor havo of atheneum. Coders
en ook de leerling zelf krijgen, doordat de keuze pas behoeft te
worden gemaakt aan het einde van het derde leerjaar, een beter in. icht
in de mogelijkheden.
Een bijkomend belangrijk voordeel is, dat het klasseverband zo veel
mogelijk gedurende deze drie jaar blijft gehandhaafd.
In een heterogene brugklas worden leerlingen van verschillend
niveau en begaafheid bij elkaar geplaatst.
De vrees is nu, dat wanneer leerlingen met een lbo/mavo-indicatie
in dezelfde klas worden geplaatst als leerlingen met een havo/vwo-
indicatie, het onderwijsniveau en tempo op de eerste groep zal worden
afgestemd. De tweede groep zou daardoor te weinig stof aangeboden
krijgen, met als gevolg, dat deze leerlingen onvoldoende voorbereid
naar het 2e leerjaar havo/atheneum moeten gaan.
Om deze nadelen van een volledig heterogene brugklas te onder
vangen, is het mogelijk met een dbk-systeem te gaan werken.
De ervaringen hiermee blijken nogal verschillend te liggen.
Veel hangt hierbij af van de samenstelling van de schoolbevolking
en van de opvattingen binnen het docentencorps.
Het staat wel vast, dat noch de heterogene brugklas noch de dbk
een oplossing betekenen voor alle problemen. Van een heterogene samen
gestelde brugklas mag echter wel een drempelverlagend effect worden
verwacht.
Kinderen met een mavo-indicatie, die zich blijken te ontwikkelen tot
havo/atheneum-leerlingen, zullen sneller in het bij hen passende
schooltype terecht komen dan bij een categoriale school met een homogene
brugklas wellicht het geval zou zijn.
De vraag, of bij fusie de brugklas volledig heterogeen moet
worden-samengesteld, behoeft thans niet te worden beantwoord. Uitgangs
punt zal in elk geval moeten zijn uitstel van studiekeuze, een verbeterde
doorstroming en een gefundeerder oordeel omtrent het juiste schooltype
na de brugperiode. Of een heterogene brugklas hiervoor het juiste
middel is of dat vorming van brugklassen in gradaties wenselijk is,
zou op de school nader kunnen worden bekeken.
Verder is er nog de vraag, of fusie het experiment van de verlengde
brugperiode aan de S.S.G. zal verstoren.
Ook bij dit punt is het van belang hoe de brugklassen worden
geformeerd. Bij volledig heterogene samenstelling zullen de leerlingen,
voor wie aan het einde van het eerste jaar blijkt, dat voor hen het
mavo de beste keuze is, na dit jaar kunnen uitstromen.
Havo/atheneum gaan dan gezamenlijk nog twee jaar verder. Dit zal het
experiment in principe niet behoeven te doorbreken.
Een bezwaar kan zijn, dat een van de uitgangspunten - de leerlingen
gedurende 3 jaar in hetzelfde klasseverband bij elkaar te houden -
voor een deel van de leerlingen vervalt. In de praktijk kan dit
uitgangspunt nu overigens ook niet volledig gewaarborgd worden op de
S.S.G. Dit bezwaar weegt echter niet op tegen de voordelen (uitstel
studiekeuze, betere doorstroming en een gefundeerder advies omtrent
de verdere schoolloopbaan).
- 7 -