Wi ziging Verordening geldelijke voorzieningen raads- en commissieleden.
Bi lage no. 173.
Leeuwarden, 9 april 1981.
Aan de Gemeenteraad.
Bij wet van 28 november 1979, in werking getreden op 19 juni 1980, is
a: tikel 64g van de Gemeentewet zodanig gewijzigd, dat niet automatisch voor
ht bijwonen van vergaderingen van commissies presentiegeld wordt genoten,
doch slechts voor vergaderingen van commissies ten aanzien waarvan de raad
zulks heeft bepaald.
I samenhang daarmee is de algemene maatregel van bestuur, die de maximum
h ogte van de presentiegelden regelt, gewijzigd.
1 r uitvoering van het vorenstaande dient de Verordening geldelijke voor-
z eningen raads- en commissieleden te worden gewijzigd.
1 ans dient te worden geregeld welke (sub)commissies voor presentiegeld
i aanmerking komen.
Voorgesteld wordt door middel van een algemene formule te bepalen van welke
commissies de leden voor presentiegeld in aanmerking komen. Door aldus te
handelen heeft de gemeenteraad aan zijn plicht aan te geven van welke commissies
d: leden voor presentiegeld in aanmerking komen, voldaan.
C huidige Verordening geldelijke voorzieningen raads- en commissieleden is op
1 januari 1975 van kracht geworden. In deze verordening zijn ambtenaren
'voprovinciale en rijksambtenaren) in bepaalde omstandigheden uitgezonderd
vin presentiegeld (art. 1 sub c, huidige verordening). In de voordien geldende
p esentiegeldverordening was bepaald, dat leden van commissies, die daarin uit
h ofde van een gehonoreerde functie zitting hebben, geen presentiegeld genoten.
t betreffende artikel gold toen niet alleen voor gemeente-)ambtenaren doch
ook voor andere deskundigen.
Us thans geldende verordening kent zodanig artikel niet.
Het lijkt gewenst - in navolging van de hierboven omschreven lijn - opnieuw te
t palen, dat degene, die uit hoofde van een gehonoreerde functie en als zodanig,
ia een commissie zitting heeft geen recht heeft op presentiegeld. Daarenboven
t.ijgen ambtenaren op grond van de desbetreffende bepaling van de gemeentewet
c en presentiegeld. Dit uitgangspunt is verwerkt in artikel IV punt 3 van het
ontwerp. Een zodanige bepaling is o.i. bestaanbaar naast artikel 64-g, vierde lid,
vin de Gemeentewet, op grond van welk artikel ambtenaren geen presentiegeld
ontvangen
f- tikel é^h van de Gemeentewet geeft de raad de bevoegdheid aan commissieleden:
die op grond van hun beroepsmatige deskundigheid op het taakgebied der
commissie voor deelneming aan haar werkzaamheden zijn aangetrokken;
t ten aanzien waarvan de vergoeding niet geacht kan worden in een redelijke
verhouding te staan tot de zwaarte van hun taak en de omvang van de door hen
te verrichten arbeid, een hoger presentiegeld, dan het aangegeven maximum
(thans 113,toe te kennen.
Van een bijzondere beroepsmatige deskundigheid is naar onze mening sprake ten
anzien van de leden van de Hogere Schoonheidscommissie. Voorgesteld wordt
an ook in te stemmen met een vergoeding, die gelijk is aan de regeling
oor honorering van architecten B.N.A.