2._De belangen van de_bevolking
Het Oude Stadswijken Overleg en de Raad voor Maatschappelijke Dienst
verlening zijn van mening, dat de beleidsnota te summier
is in de omschrijving van het functioneren van de projectgroepen en de
contactgroepen en andere wijzen waarop de bevolking bij het stadsvernieuwings
proces wordt betrokken. Wij wijzen erop, dat het in het betreffende onderdeel
van de beleidsnota (blz. 48 en 49), uitsluitend gaat om een samenvatting van
de door de Gemeenteraad in juni 1980 vastgestelde uitgangspunten.
Deze uitgangspunten worden, zoals afgesproken, momenteel uitgewerkt in hand
leidingen voor het functioneren van projectgroepen en contactgroepen. Het is
geenszins de bedoeling van de beleidsnota op deze uitgangspunten terug te
komen
Het Oude Stadswijken Overleg wijst ook op de schaarste die er is ten
aanzien van de beschikbare "opbouwwerktijd"Naar onze mening is het belang
van het opbouwwerk voor het stadsvernieuwingsproces in de beleidsnota wel
degelijk onderkend. Bovendien hebt in het kader van de Beleidsuitgangs
punten ten behoeve van het Sociaal-Cultureel Plan '82-'85 de prioriteit van
het sociaal-cultureel werk en met name het opbouwwerk in stadsvernieuwings
gebieden nog eens benadrukt.
Dat neemt uiteraard niet weg, "dat het bij de huidige financieel-economische situatij
en de budgettaire positie van de gemeente onmogelijk is aan iedere geconstateerde
schaarste tegemoet te komen. Ook het opbouwwerk zal niet kunnen ontkomen aan het stellej
van prioriteiten.
Hetzelfde dient gezegd te worden met betrekking tot de Stadsvernieuwingscori oratia
Hoewel het nut en de noodzaak van deze instelling algemeen worden onderschreven, ineenl
aantal commissies de vraag gerezen, of met name de overheadkosten van deze organisatier:e
te hoog zijn Wij zijn van oordeeldat deze vraag slechts beantwoord kan worden nadat daar
over nader overleg heeft plaatsgevonden tussen ons college en het bestuur van de S.V.K.
De resultaten van dat overleg kunnen worden meegenomen in de eerstkomende bijstelling vanl
deze beleidsnota. Wij komen daarop hieronder nog terug.
3^_De_grioriteitstelling ten aanzien van de plangebieden.
a. indicatoren.
Van verschillende zijden is de vraag gesteld, of het wel juist is aan
alle indicatoren, die een rol spelen bij de prioriteitstelling ten aanzien
van de verschillende stadsvernieuwingsgebieden, een even groot gewicht
toe te kennen. Wij moeten zonder meer toegeven, dat men een juister en
verfijnder beeld zou kunnen verkrijgen, indien men met "gewogen" indicatoren
zou werken. Wij vragen ons echter wel af, of er in dat geval erg verschil
lende resultaten ten aanzien van de prioriteitstelling uit de bus zouden
zijn gekomen. Overigens heeft het ons verheugd te kunnen constateren dat er
behoudens enige uitzonderingen algemene instemming met de prioriteitstei ing
bestaat. Op die twee uitzonderingen komen wij nog terug.
Door de Provinciale Commissie Stads- en Dorpsvernieuwing en in de
Commissie voor Welzijnsaangelegenheden is de vraag gesteld, of het wel juist
is een hoge organisatiegraad van de bevolking als indicator te hanteren
en of stadsvernieuwing niet juist in gebieden met een lage organisatiegraad
zou zijn geïndiceerd. Maar onze mening dient de laatste vraag ontkennend
te worden beantwoord. In het verleden is herhaaldelijk gebleken van
hoeveel belang de deelname van de bevolking aan het stadsvernieuwings
proces is. Indien er in bepaalde wijken sprake is van een lage organisa e-
graad en een stadsvernieuwingsproblematiek van enige importantie, is het
naar onze mening juister eerst iets aan het eerstgenoemde te doen en daa/na
de stadsvernieuwing ter hand te nemen dan omgekeerd.
- 3 -
De Provinciale Commissie Stads- en Dorpsvernieuwing wijst erop, dat
de indicatoren vooral betrekking hebben op technisch-fysieke aspecten
van het stadsvernieuwingsproces. Wij merken in verband hiermee het volgende
op. In de nota is uitvoerig uiteengezet dat het juridisch en financieel
instrumentarium dat aan de stadsvernieuwing ten dienste staat, grotendeels
is ontleend aan de Wet op de Ruimtelijke Ordening en aanverwante wetgeving.
Ook de doelstellingen van Rijks- en Provinciaal beleid zijn geformuleerd
in de zin van verbetering van woningen, woonomgeving etcetera.
Wij vragen ons dan ook af, of het hiervoor genoemde bezwaar terecht is en
zo ja, of het niet evenzeer geldt voor nota's op dit terrein van de Rijks
overheid en het Provinciaal Bestuur.
b. Prioriteiten.
Zoals reeds is opgemerkt, wordt de in de beleidsnota voorgestelde
prioriteitstelling vrij algemeen onderschreven. Van twee zijden is
commentaar geleverd, waarop wij menen te moeten ingaan. Het Oude Stads
wijken Overleg heeft er in zijn reactie op gewezen, dat de wijkvereniging
Huizum-West van oordeel is, dat er in die wijk wel behoefte is aan
verbetering van de woonomgeving, terwijl dit aspect op de scorelijst
als onzeker is aangegeven. Naar de mening van het O.S.O. wordt hiermee
geen recht gedaan aan de mening van het wijkcomité. Wij merken in dit
verband op, dat het bij het bepalen van de indicatoren niet de bedoeling
is geweest, daarin subjectieve elementen, zoals de mening van belang
hebbenden, een rol te laten spelen. Er zou dan ongetwijfeld een vertekend
beeld zijn ontstaan. Wij achten het niet uitgesloten dat een aantal wijk
comité 's de problemen in hun wijk op diverse terreinen het hoogst zouden
inschatten. In de tweede plaats zij opgemerkt, dat de score van de gebieden
Huizum-West II, III en IV ook bij een "urgentere" beoordeling van de
woonomgevingsproblematieknog steeds betrekkelijk laag zou zijn. Wij
blijven daarom van mening, dat voor deze gebieden vooralsnog moet worden
volstaan met een conserverend bestemmingsplan.
Overigens zij erop gewezen, dat in de beleidsnota wordt vermeld, dat
incidentele problemen in dit gebied geleidelijk kunnen worden aangepakt
(zie blz. 64)
De Belangenvereniging Oranjewijk kan zich niet verenigen met de
indeling van het gebied Emmaplein in urgentiegroep II. Zij vreest dat het
daardoor nog wel een jaar kan duren voordat er een projectgroep en een
contactgroep worden ingesteld en er een voorbereidingsbesluit voor dit
gebied kan worden genomen. Wij zijn van mening, dat het onjuist zou zijn
het gebied Emmaplein zoals gevraagd, in urgentiegroep I in te delen.
De ongewenste ontwikkelingen die de belangenvereniging in haar brief
naar voren brengt, hebben een rol gespeeld bij het invullen van de
indicatoren. Bovendien is de veronderstelling onjuist, dat de instelling
van de projectgroep en de contactgroep en het nemen van een voorbe-
reidingsbesluiten nog een jaar op zich zal laten wachten. Voor de
eerste gebieden van urgentiegroep II hebt U reeds project- en contact
groepen ingesteld en voorbereidingsbesluiten genomen. Wij verwachten,
dat wij U binnen enkele maanden - na de voltooiing van een aantal be
stemmingsplannen en I.S.R.-uitvoeringsplannen - ook ten aanzien van
het gebied Emmaplein de nodige voorstellen kunnen doen.
- 2 -