d. Het bevreemdt de heer Dalstra dat in het preadvies niet het rapsoj
wordt genoemd dat twee agenten van de verkeerspolitie over de
sitnatie voor zijn huis hebben gemaakt. In dit rapport wordt ge
oordeeld dat de enige oplossing van het probleem ligt in het
terugbrengen van de overrit in de oorspronkelijke staat.
e. De heer Dalstra is van mening dat de argumenten waarmee de alter
natieve oplossing, het terugbrengen van de overritten in de oor
spronkelijke staatjvan de hand wordt gewezen, onjuist of niet
terzake zijn. Ten eerste wordt in de raadsbrief zonder nadere
toelichting gesteld dat de buurman bezwaar zou hebben tegen deze
oplossing. De buurman heeft deze bezwaren echter nergens kenbaar
gemaakt, althans niet op een wijze waardoor de heer Dalstra er
kennis van kon nemen. Overigens vraagt de heer Dalstra zich af waal
om de bezwaren van de heer Dalstra tegen de alternatieve oplossing]
zwaarder zouden moeten wegen dan zijn bezwaren tegen de nu
bestaande verkeersgevaarlijke situatie.
f. De alternatieve oplossing wordt in de raadsbrief voorts terzijde
geschoven omdat de kosten ervan niet te verhalen zijn op de
houders van de overritvergunningen. De heer Dalstra vindt het tra-l
gisch dat het scheppen van een verkeersveilige situatie niet door
kan gaan vanwege de kosten^die hij begroot op 600,S. 700, I
g. De heer Dalstra vraagt zich af of zijn buurman de verbreding van
de overrit wel zal gebruiken voor het parkeren van zijn volkswagen]
bus. In feite wordt er een privëparkeerplaats gecreëerd voor de
buurman. Niemand anders mag er gebruik van maken. De heer Da stra
acht dat een grote rechtsongelijkheid.
III.. Hoorzitting.
De heer Dalstra, zijn buurman de heer Dijkstra en het College van
Burgemeester en Wethouders zijn door de Commissie in de gelegen leid
gesteld hun standpunten nader mondeling toe te lichten.
De heer Dalstra bekritiseerde de behandeling van de kwestie in e
Commissie voor Openbare Werken en in de Gemeenteraad. De teneux van
zijn verhaal was dat de behandeling niet zorgvuldig genoeg was gewee?tl
en dat men zich te gemakkelijk van het probleem afmaakt. Hij we s I
er verder op dat de verbreding van de parkeerhaven met 1 meter :n
oostelijke richting inmiddels is gerealiseerd.
De situatie is echter niet verbeterd en blijft verkeersonveilig
De heer Dijkstra bracht, bij monde van zijn advocaat de heer
mr. B.D. van Raay, naar voren dat Uw beslissing van 3 november .1. I
onherroepelijk is zodat daartegen geen rechtsmiddel openstond voor
de heer Dalstra. Om die reden al zou het verzoek van de heer Da stram
ten worden afgewezen. Overigens bestreed'hij dat. situatie verkeer' onvei-J
lig is,zeker nu de parkeerhaven 1 meter in oostelijke richting s
verbreed. Het is de heer Dijkstra niet verboden om zijn volkswagenbusjlj
op die plaats neer te zetten; het is immers een parkeerhaven. A: s de
heer Dijkstra er niet parkeerde zou iemand anders dat doen.
Namens het College van Burgemeester en Wethouders werd betoogd at
Uw besluit geen beschikking in de zin van de Wet Arob is, maar een
besluit tot feitelijk handelen t.w. de verbreding van de parkeerhaven I
met 1 meter in oostelijke richting. Met het oog hierop dient de heer
Dalstra, volgens het College,in zijn bezwaren niet-ontvankelijk te
worden verklaard.
17. Overwegingen van de Commissie t.a.v. de ontvankelijkheid
van de bezwaren van de heer Dalstra.
Artikel 2, eerste lid van de Wet Arob verstaat onder een
beschikking het schriftelijk besluit van een administratief
orgaan gericht op enig rechtsgevolg. In artikel 3 van de
wet wordt met een beschikking gelijk gesteld de weigering
om een beschikking te nemen.
De bezwaren van de heer Dalstra richten zich in eerste in
stantie tegen Uw besluit om de parkeerhaven waarin de I
gecombineerde overrit uitkomt met één meter in oostelijke
richting te verplaatsen. Dit is geen besluit gericht op E
enig rechtsgevolg maar een besluit tot het doen uitvoeren
van feitelijke handelingen. Dit betekent dat het besluit
van 3 november 1980 geen beschikking is in de zin van de
Wet Arob.
7oor zover Uw besluit tevens geacht kan worden een weigering
in te houden te kiezen voor de door de heer Dalstra voor
gestelde oplossing (herstel van de situatie in de oorspron
kelijke staat) dan is ook deze weigering geen beschikking is
in de zin van de Wet Arob.
Immers hei"betreft dan een weigering om een besluit te nemen
tot het verrichten van feitelijke handelingen."
Hierop gelet dient de heer'Dalstra in" zijn bezwaren niet-
ontvankelijk te worden verklaard.
7. Advies van de Commissie.
Op grond van de overwegingen onder 17 adviseert de Commissie
om de heer Dalstra in zijn bezwaren, neergelegd in zijn I
bezwaarschrift van 13 december 1980 en gericht tegen Uw
besluit van 3 november 1980 niet-ontvankelijk te verklaren
door te besluiten overeenkomstig het bijgevoegde ontwerp
besluit
De Raadsadviescommissie voor de
bezwaarschriften,