Het scheppen van een overlegstruktuur met de huurders van het Gemeente-
1 jk Woningbedrijf.
Bijlage no. 250. Leeuwarden, 11 juni 1981.
Aan de Gemeenteraad.
Algemeen.
Op grond van het bepaalde in artikel 6 lid 8 van het Besluit Geldelijke
teun Volkshuisvesting, laatstelijk gewijzigd bij Koninklijk Besluit van
7 augustus 1976, Stb. 1976-472, dienen huurders van woningen in eigendom
n beheer van een gemeente, meer bij het beleid en beheer van woningen
«trokken te worden. Het artikel spreekt in dit verband van in de
alegenheid gesteld te worden zich uit te spreken over onderwerpen van
eheer en beleid ter zake van woningen, die voor de huurders van wezenlijk
elang kunnen zijn
it artikel legt, tezamen met het korresponderende artikel uit het Besluit
oegelaten Instellingen Volkshuisvesting, Stb. 1976-469» het uitgangspunt
ast, dat bewoners bij het beheer en de instandhouding van de woning en de
oonomgeving betrokken dienen te worden. Over de kwaliteit van de uit-
oering van de in artikel 6 genoemde verplichting, is echter niets bepaald,
venmin is iets geregeld over de frekwentie van het overleg tussen huurders
n verhuurders. In tegenstelling tot het betrekken van bewoners bij de
.ilanprocedures rond de stadsvernieuwing, is het scheppen van een overleg-
truktuur tussen huurders en verhuurders inzake het beheer van woningen een
rij recent verschijnsel. Het belang van het woningbeheer wordt duidelijk,
ils beseft wordt dat de wijze van beheren in hoge mate het gebruik van zowel
e woning als de woonomgeving bepaalt en daardoor de eventueel later nood
zakelijke vernieuwingen en verbeteringen, Daarnaast is aan de wijze van
/oningbeheer voor de bewoners een aantal aspekten verbonden die nauw samen-
angen met de welzijnsbeleving van die bewoners.
De randvoorwaarden van een te scheppen overlegstruktuur
in de praktijk blijken grote verschillen te bestaan in het demokratisch
unktioneren van zowel de toegelaten instellingen als gemeentelijke woning-
öedrijven. Over de verschillende opvattingen met betrekking tot de wense
lijkheid, de mate waarin, het vastleggen van bevoegdheden en over de aan
wezigheid van randvoorwaarden, bestaat geen overeenstemming. Op de moge-
ijke randvoorwaarden gaan wij hieronder verder in.
in de eerste plaats dient aandacht geschonken te worden aan de werkelijke
beïnvloedingsmogelijkheden van huurders. In het hele volkshuisvestings-
gebeuren is geen onderdeel aan te wijzen dat zo centraal geregeld wordt als
het huur- en subsidiebeleid. Dit slaat niet alleen op het regime van de
Huurprijzenwet Woonruimte 1979» maar ook op de invloed van het rijk op de
normen met betrekking tot onderhoud en verbetering. Daarbij komt dat in de
betreffende wetsbepalingen en voorschriften de positie van de gebruiker,
de huurder, niet centraal staat. In het beheer van de woningen hebben de
huurders, vergeleken met de eigenaar-bewoners, een zwakkere positie.
Een tweede randvoorwaarde wordt gevormd door de huidige situatie.
In een klein aantal buurten, waarin zich een koncentratie van gemeentelijk
woningbezit voordoet, zijn huurdersverenigingen aktief.
De vraag hierbij is hoe hierop kan worden aangesloten öf kan worden ge
kozen voor een andere struktuur. Wij geven de voorkeur aan een struktuur die
buurtgericht werkt. In de praktijk blijkt echter vaak dat de via demokra-
tische weg gekozen buurtkommissies of huurderskommissies (met daarboven een
overkoepelende instantie) niet of nauwelijks werken. Daar is een tweetal
redenen voor aan te wijzen.
De buurtgerichte aanpak werkt wel in stadsvernieuwingsgebieden, omdat de