dat hij van oordeel is, dat het beoogde bouwwerk -gezien de
aimetingen hiervan in relatie tot het bij de woning behorende achter
erf- te massaal van karakter is en derhalve niet beantwoordt aan
redelijke eisen van welstand;
dat de gevraagde berging geheel is geprojecteerd achter de ter
plaatse geldende achtergevelrooilijn welke blijkens het bepaalde
in artikel 45 Tan deze verordening ligt op ca. 10 meter uit de voor
gevelrooilijn;
dat het ingevolge artikel 46 van de Bouwverordening verboden
is te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn;
- -.dat van evengenoemd verbod krachtens artikel 48 onder h van de
Bouwverordening ten behoeve van aanbouwen, waaronder deze berging
moet worden begrepen, vrijstelling kan worden verleend;
dat het desbetreffende bouwperceel deel uitmaakt van een bouw
blok dat hoofdzakelijk woonbebouwing omvat met op de achtererven
een vrij open bebouwing;
dat hij van oordeel is, dat -gezien de grootte van het achtererf
door het plaatsen van een berging in de gevraagde emvang het woon-
milieu ter plaatse in negatieve zin zal worden beïnvloed;
dat een dergelijke bebouwing zou leiden tot het dichtslibben
van het desbetreffende achtererf, hetgeen uit een oogpunt van een
goede volkshuisvesting niet juist moet worden geacht;
dat hij van oordeel is -de belangen afwegende- dat in dit geval 4e
bescherming van de volkshuisvestingsbelangen waartoe het handhaven,
van een goed woonmilieu behoort dient te prevaleren boven de belangen
welke appellant voor ogen staan, zodat het verlenen van vorengenoemde
vrijstelling niet verantwoord is;
dat hem bovendien is gebleken, dat uitvoering van het bouwplan
tot gevolg zou hebben dat niet meer voldaan zou worden aan het bepaalc e
in artikel 49eerste lid onder b en c van de Bouwverordening (open
erfbepaling)
dat naar zijn mening -de grootte van het achtererf in beschouwing
nemende- niet in redelijkheid gesteld kan worden dat na uitvoering
van het bouwplan een andere gunstige indeling van het achtererf zal
resteren, zodat toepassing van artikel 49derde lid onder c 1 van
deze verordening (vrijstellingsbepaling) achterwege moet worden
gelaten;
dat uit het vorenstaande voortvloeit, dat Burgemeester en Wet
houders de gevraagde vergunning terecht hebben geweigerd, zodat
het bestreden besluit dient te worden gehandhaafd;
gezien het advies van de commissie van advies inzake beroep
schriften ingevolge de Bouwverordening van 11 juni 1981
(bijlage nr. 263
gelet op de Woningwet;
BESLUIT
het beroep ongegrond te verklaren.
Aldus vastgesteld in de openbare
vergadering van
Yoorzitter.
Secretaris.
Nagekomen subsidieverzoeken in het kader van de rijksbijdrageregeling ter
stimulering van emancipatiewerk voor het jaar 1981.
Bijlage nr. 264 Leeuwarden, 11 juni 1981.
Aan de Gemeenteraad.
In Uw vergadering van 12 februari 1981 besloot U om op de bij het Minis
terie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk in te dienen lijst van te
subsidiëren emancipatie-activiteiten een bedrag van 2.400,(zijnde het
verschil tussen de maximale te verwachten rijksbijdrage van rond de 42.000,--
en het totaal van de te subsidiëren emancipatie-activiteiten van rond de
39.600,op te nemen als post "onvoorzien" ten behoeve van de in de loop
van het jaar 1981 te ontwikkelen nieuwe emancipatie-activiteiten.
Hoewel formeel nog geen bericht is ontvangen over de definiteive toekenning
van de rijksbijdrage over 1981, mag er vanuit worden gegaan dat het Ministerie
accoord gaat met de post "onvoorzien".
Tot nu toe zijn er in dit kader 4 subsidieverzoeken nagekomen, d.w.z. ver
zoeken die na de door ons terzake vastgestelde termijn van 1 november 1980 zijn
ingediend.
Het betreft de volgende verzoeken:
1. Een verzoek van de Ned. Christen Vrouwenbond
afd. Bilgaard voor 4 cursussen "in gesprek met".
Gevraagd subsidie: 1.700,
2. Een verzoek van de werkgroep "Laat Leven" voor
voorlichtings/hulpverleningsactiviteiten
Gevraagd subsidie: 2.650,
3. Een verzoek van de Gereformeerde Vrouwengespreks
groep "Bij de Bron" voor een studiedag over de
rol van de vrouw in de kerk en maatschappij.
Gevraagd subsidie: 527,50
4. Een verzoek van de werkgroep Vrouwen tegen
Sexueel Geweld voor de uitvoering van een toneel
voorstelling over verkrachting.
Gevraagd subsidie: 1.750,
Totaal 6.627,50
Met betrekking tot de nadere invulling van de post "onvoorzien" doet de
vraag zich voor in hoeverre er bij de nagekomen subsidieverzoeken sprake is
van werkelijk nieuwe activiteiten die bij het opstellen van het emancipatie
programma 1981 niet meegnomen konden worden en die geen uitstel toelaten tot
het programma 1982. Het is vanzelfsprekend niet de bedoeling dat te laat inge
diende verzoeken middels de post "onvoorzien" achteraf zondermeer voor subsi
diëring in aanmerking komen. Dit zou namelijk onduidelijkheid scheppen naar
en ook onredelijk zijn ten opzichte van de groeperingen die zich wel (en in
de meeste gevallen met de grootste moeite) aan de termijn hebben gehouden;
verder wordt hierdoor afbreuk gedaan aan de mogelijkheid voor integrale afwe
ging van de activiteiten.
- 2 -