-10-
Artikel XXXVII
Van artikel 218 wordt in het zesde lid het laatste zin vervangen door:
Bij het stellen van de onder a. en c. bedoelde nadere eisen worden als richtli
aangehouden NEN 1078, uitgave 1976, en de Aanvulling op NEN 1078, uitgave 197;
Artikel XXXVIII
Van artikel 243 wordt van het derde lid het laatste gedeelte (na de puntkomma)
vervangen door:
aansluitingen in haakse richting of korte bochten (kniestukken) mogen niet in 1
gende leidingen zijn opgenomen, tenzij het vermijden ervan op ernstige bezwarer
stuit.
Artikel IXL
Van artikel 243 worden het opschrift en de tekst vervangen door:
ARTIKEL 245 Afvoerleidingen voor hemelwater
1. Afvoerleidingen voor hemelwater moeten buiten of onder het gebouw zijn aangel
2. Standleidingen voor hemelwater moeten door middel van een bochtstuk in v< rbii
staan met de grondleiding dan wel de huisaansluitleiding. De delen van de ha
waterafvoerleidingen moeten luchtdicht in elkaar sluiten.
3. Als nadere eis kan worden gesteld, dat in standleidingen voor hemelwater in
van bochtstukken stankafsluiters worden aangebracht.
4. Vrijstelling kan worden verleend van:
a. het bepaalde in lid 1 voor het aanbrengen van afvoerleidingen voor hemel»
binnen een gebouw, mits de leidingen worden uitgevoerd, zoals voor stand
leidingen en verzamelleidingen voor huishoud- en bedrijfswater en dreksto
is vereist;
b. het bepaalde in lid 2, mits de lozing van het hemelwater niet op hinderli
wijze plaatsvindt.
Artikel XL
Van artikel 247 wordt de tekst vervangen door:
1. Liggende leidingen moeten onder een gelijkmatig afschot van 1 200 zijn geli
tenzij dit ernstige bezwaren oplevert.
2. Verzamelleidingen voor huishoud- en bedrijfswater en drekstoffen mogen niet
dienen voor de afvoer van hemelwater.
3. Verzamelleidingen moeten zodanig zijn uitgevoerd dat de mogelijkheid tot ont
stoppen in voldoende mate aanwezig is.
4. In grondleidingen moet een doeltreffend ontstoppingsstuk zijn aangebracht:
a. nabij het punt waar een standleiding aan een grondleiding aansluit;
b. nabij het punt waar een verzamelleiding aan een grondleiding aansluit;
c. nabij het punt waar een grondleiding door een buitenwand van een gebouw g;
d. indien korte bochten onvermijdelijk zijn, nabij die korte bochten;
e. overigens in grondleidingei op onderlinge afstanden van ten hoogste 10 m.
Niet van toepassing is het bepaalde onder a. en c., indien ontstopping op
andere wijze doeltreffend kan plaatsvinden.
5. Als nadere eis kan worden gesteld,dat:
a. ook op andere punten dan in lid 4 genoemd, ontstoppingsstukken worden aan;
bracht, indien ligging, afschot en omvang van de grondleidingen zulks nod:
maken;
b. in huisaansluitleidingen op de nodige plaatsen een doeltreffend ontstop pin;
-11-
6. Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 2 voor niet tot be
woning bestemde gebouwen.
Artikel XLI
Van artikel 248 worden het opschrift en de tekst vervangen door:
ARTIKEL 248 Aanvullende voorschriften voor grondleidingen
1. Doorvoering van grondleidingen door buitenwanden van gebouwen moet zoveel moge
lijk haaks geschieden. De doorvoering moet waterdicht zijn aangewerkt.
2. De aansluiting van de grondleiding aan de huisaansluitleiding moet zodanig zijn,
dat bij enige zetting van het gebouw of van de huisaansluitleiding de dichtheid
van de aansluiting gehandhaafd blijft.
3. Als nadere eis kan worden gesteld, dat op de plaats waar een grondleiding door
een buitenwand gaat, een controleput buiten het gebouw wordt aangebracht.
Artikel XLII
De bij tabel 4 behorende noot 5 wordt vervangen door:
5. Indien wanden als spouwmuur worden uitgevoerd, geldt met betrekking tot de toelaat
bare hoogte het bepaalde in artikel 172, lid 1, onder a en e, en lid 2.
Artikel XLIII
Van artikel 256 wordt de tekst vervangen door:
Als nadere eis kan worden gesteld, dat een bouwwerk in het belang van de veiligheid
wordt voorzien van een doeltreffende bliksemafleiderinstallatie.
Een bliksemafleiderinstallatie wordt geacht doeltreffend te zijn, indien deze vol
doet aan NEN 1014, uitgave 1971, een aan de Aanvulling op NEN 1014, uitgave 1976.
Artikel XLIV
Aan HOOFDSTUK 3 D wordt toegevoegd een paragraaf 6, omvattende de artikelen 286,
286a en 286b en luidende:
Paragraaf 6. Aanvullende bepalingen met betrekking tot de energiebesparing
ARTIKEL 286 Warmte-isolerend vermogen van niet tot bewoning bestemde gebouwen
1. De isolatie-index It van niet tot bewoning bestemde gebouwen moet, onverminderd
de eisen die in afdeling C van dit hoofdstuk zijn gesteld aan onderdelen van
gebouwen, ten minste voldoen aan de waarden in onderstaande tabel.
soort gebouw 1^
kantoorgebouw 10
logiesgebouw 8
overige gebouwen
2. De isolatie-index, bedoeld in lid 1, wordt bepaald uit de formule:
80 E A (1-k) 30
V