vergunning is ontvangen, wordt voor de toepassing van het eerste lid een
zodanige beschikking geacht op dat tijdstip te zijn verzonden.
3. Het beroep wordt ingesteld binnen een maand na de dag, volgende op die
waarop een beschikking is verzonden of tegen ontvangstbewijs uitgereikt
of geacht wordt te zijn verzonden.
4. Het beroepschrift moet zijn ondertekend en houdt in:
a. de naam en het adres in Nederland van degene die het beroep instelt;
b. de gronden van het beroep.
5. De overeenkomstig de artikelen A IA- en A 15 van de Algemene Politie
verordening ingestelde commissie brengt aan de Gemeenteraad advies uit
over de op het beroepschrift te nemen beslissing. De commissie handelt
met betrekking tot het beroepschrift overeenkomstig hetgeen daaromtrent
is bepaald in artikel A 16 van die verordening.
6. De Gemeenteraad beslist binnen drie maanden na de dag waarop het beroep
schrift is ontvangen. Hij kan deze termijn met ten hoogste twee maanden
verlengen. Zijn beslissing is met redenen omkleed.
7. Van de beslissing wordt terstond een afschrift gezonden aan degene die
het beroep heeft ingesteld.
8. Een ingesteld beroepschrift tegen een beschikking als is bedoeld in
het eerste lid, letter b, schort de in artikel 16, tweede lid, bedoelde
datum van inwerkingtreding niet op.
Artikel 18
Burgemeester en Wethouders doen op een door een abonnement- of een vergunning
houder ingediend bezwaarschrift als bedoeld in artikel 23 van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen eerst uitspraak, nadat is komen vast te staan
dat geen feiten en omstandigheden in geding zijn, welke tevens van belang zi
voor de beslissing van de Raad met betrekking tot een door die abonnement-
of die vergunninghouder bij hem op grond van deze verordening ingesteld beror
dan wel, voor zover zulks wel het geval is, die beslissing onherroepelijk
is geworden. Ingeval in het bezwaarschrift de in de vorige volzin bedoelde
zelfde feiten en omstandigheden in geding zijn, nemen Burgemeester en Wet
houders ten aanzien daarvan geen beslissing welke afwijkt van de te dien
aanzien door de Raad genomen beslissing.
Verbodsbepalingen.
Artikel i9
1. Het is verboden op een parkeerterrein enig voorwerp, niet zijnde een
motorvoertuig, te plaatsen of te laten staan.
2. Het verbod geldt niet in de gevallen waarin artikel 19, eerste lid, dan
wel artikel 83, aanhef en onder h, van het Reglement verkeersregels
en verkeerstekens toepasselijk is.
3. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het
bepaalde in het eerste lid.
Artikel 20
Het is verboden:
1. a. gedurende de tijden waarin parkeren op een parkeerplaats bij een par-
keermeter slechts tegen betaling van parkeergeld is toegestaan, op
die parkeerplaats een motorvoertuig te parkeren:
1. indien de parkeermeter niet in werking is gesteld of niet onmiddellijk
na aanvang van het parkeren in werking wordt gesteld;
2. indien de parkeermeter aangeeft dat de parkeertermijn verstreken is;
3. indien op die parkeerplaats reeds een motorvoertuig staat geparkeerd;
A. in strijd met enige in de kennisgeving op de parkeermeter gegeven
aanwijzing;
b. een parkeermeter in werking te stellen op andere wijze of met andere
middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving
of de parkeermeter staan aangegeven;
c. een parkeermeter in werking te stellen op een tijdstip dat niet samenvalt
met of onmiddellijk volgt op de aanvang van het parkeren;
d. een fiets, bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of
bij een parkeermeter te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een
normaal gebruik van die meter wordt belemmerd of verhinderd.
Artikel 20a
Het is verboden:
1. a. gèdurende de tijden waarin parkeren op een parkeerterrein slechts tegen
betaling van parkeergeld is toegestaan, aldaar een motorvoertuig te
parkeren of geparkeerd te houden:
1. indien niet achter de voorruit van het motorvoertuig op duidelijk
leesbare wijze een uit een op het parkeerterrein geplaatste parkeer
automaat verkregen kaart is aangebracht of neergelegd;
2. indien de geldigheidsduur van de onder 1 bedoelde kaart is verstreken;
3. indien buiten de parkeervakken wordt geparkeerd;
b. een parkeerautomaat in werking te stellen op andere wijze of met andere
middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving
op de parkeerautomaat staan aangegeven;
c. een parkeerautomaat in werking te stellen op een tijdstip dat niet samen
valt met of onmiddellijk volgt op de aanvang van het parkeren;
d. een fiets, bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen
of bij een parkeerautomaat te plaatsen of te laten staan, dat daardoor
een normaal gebruik van die automaat wordt belemmerd of verhinderd.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 21, zijn de verboden, genoemd in het
eerste lid, onder a sub 1, 2.en 4, alsmede onder b en c niet van toepassing
op het parkeren door abonnementhouders.
Artikel 21
Het is de abonnementhouder verboden op een parkeerterrein of op een parkeer
plaats bij een parkeermeter te parkeren zonder de betreffende parkeerapparatuur
in werking te stellen:
a. indien het motorvoertuig niet is voorzien van een duidelijk zichtbaar bewijs,
dat het parkeren op dit parkeerterrein of op deze parkeerplaats krachtens
parkeerabonnement is toegestaan;
b. in strijd met de aan het parkeerabonnement verbonden voorschriften.
-7-
i. Onverminderd het bepaalde in artikel 21, zijn de verboden, genoemd in het
eerste lid, onder a sub 1, 2 en 4-, alsmede onder b en c niet van toepassing
op het parkeren door abonnementhouders.