Nr. 899.
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN;
Gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 21 januari 1982
(bijlage nr. 48);
BESLUIT
I. over te gaan tot aanleg van rioleringen in het stadsvernieuwingsgebied
Rondom de Grote Kerk en in een aantal straten behorende tot aangrenzende
stadsvernieuwingsgebieden, te weten de gebieden Breedstraat, St. Jacobs-
straat/Wirdumerdijk, Over de Kelders/Minnemastraat en Hofplein;
II. voor het uitvoeren van de onder I bedoelde werken een krediet beschik
baar te stellen van 2.306.000,
III. Burgemeester en Wethouders te machtigen tot uitvoering van de onder I
bedoelde werken over te gaan nadat de Minister van Volksgezondheid en
Milieuhygiëne het op grond van de Beschikking Geldelijke Steun Stads
vernieuwing 1977 aangevraagde subsidie heeft toegekend en de definitieve
plannen om advies zijn voorgelegd aan de Commissie voor Openbare Werken.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van
Voorzitter,
Secretaris
Voorbereidingsbesluit ex artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening
ten behoeve van de aanleg van een speelterrein op het plantsoen aan de
Goudsbloemstraat
Bijlage no. 49 Leeuwarden, 21 januari 1982.
Aan de Gemeenteraad.
Het buurtcomité "Bloemenbuurt" heeft onlangs gemeentelijke medewerking
verzocht voor de aanleg tot speelgelegenheid van de drie navolgende ter-
reintjes in de Bloemenbuurt.
1. Het huidige plantsoen aan de Goudsbloemstraat;
2. het terrein aan de Meidoornstraat-hoek Dahliastraat;
3. het terrein aan de Prof. Gerbrandyweg tussen de Azaleastraat en het Vrij
heidsplein.
Het is ons gebleken dat de speelgelegenheid in deze buurt minimaal is.
Wij zijn daarom van mening dat het gewenst is in elk geval één terreintje
in te richten tot speelgelegenheid.In feite komt alleen het onder punt 1
omschreven plantsoen hiervoor in aanmerking. Terrein no. 2 is particulier
eigendom, terwijl terrein no. 2 ongeschikt is wegens zijn excentrische lig
ging. Overigens is de realisering van een speelgelegenheid op laatstgenoemd
terrein financieel onhaalbaar gezien de hoge grondkosten.
Twintig personen wonende om en nabij het plantsoen aan de Goudsbloem
straat hebben schriftelijk bij U bezwaar ingediend tegen de inrichting tot
speelterrein van het onder 1 omschreven plantsoen. Op 13 juli 1981 hebt U
de brief in onze handen gesteld om pré-advies. Twee van voornoemde bewoners
hebben inmiddels schriftelijk meegedeeld dat hun bezwaren zijn weggenomen,
omdat hen is gebleken dat bij de inrichting van het speelterrein rekening
zal worden gehouden met de wensen van de omwonenden.
Reclamanten zijn van mening dat de woonbuurt door het verdwijnen van
het plantsoen achteruitgaat en dat de speelgelegenheid verandert in een
rommelhoek.
Gezien de inrichting van de speelgelegenheid en gelet op het feit dat
voor regelmatig onderhoud wordt zorggedragen, zijn wij van oordeel, dat
noch het één noch het ander zal plaatsvinden.
Wij achten het bezwaar derhalve ongegrond.
Uit een enquête welke in de buurt is gehouden blijkt dat de meerder
heid der buurtbewoners voorstander is van de uitvoering van het plan.
Gelet op het vorenstaande zijn wij van mening dat het belang van een
goede en veilige speelgelegenheid voor de kinderen uit de buurt moet
prevaleren boven het belang dat een twintigtal omwonenden heeft bij het
behoud van het plantsoen.
De aanleg van de speelgelegenheid is strijdig met het ter plaatse
geldende bestemmingsplan "Herziening uitbreidingsplan Bijenhof", omdat de
betreffende grond in dat plan de bestemming "Plantsoen of plantstrook"
heeft. Uitvoering der werkzaamheden is derhalve pas mogelijk nadat ons college
vrijstelling heeft verleend van de betreffende voorschriften van het geldende
bestemmingsplan en van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen dat
zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben.
Hiertoe dient voor het betreffende gebied eerst een voorbereidingsbesluit te
worden genomen.