8. Onder "erfpachter" wordt in dit artikel verstaan: degene, wiens erfpachts-
recht overeenkomstig dit artikel eindigt of is geëindigd.
9. Ingeval het erfpachtsrecht op een aan instellingen, als bedoeld in artikel
59 van de Woningwet, uitgegeven perceel grond of een gedeelte daarvan ein
digt overeenkomstig artikel 22, wordt, in afwijking van het vorenstaande,
de door de Gemeente te betalen vergoeding vastgesteld op de alsdan aanwezi
ge boekwaarde van de op dat perceel of het betreffende gedeelte daarvan aan
wezige opstallen.
Artikel 24.
Vervallenverklaring van het erfpachtsrecht.
1. Met afwijking in zoverre van de artikelen 780 en 781 van het Burgerlijk
Wetboek kan, onverminderd de verschuldigdheid van de boeten ingevolge ar
tikel 25 en onverminderd de bevoegdheid van de Gemeente tot het instellen van
de uit het gemene recht voortvloeiende rechtsvorderingen, de Gemeenteraad de
vervallenverklaring van het erfpachtsrecht uitspreken, indien:
a. de erfpachter langer dan zes maanden na het tijdstip, waarop deze betaald
had moeten zijn, in gebreke is gebleven de canon te voldoen;
b. de erfpachter niet nakomt enige bepaling, gesteld of toepasselijk ver
klaard bij de uitgifte in erfpacht;
c. aan de in erfpacht uitgegeven grond aanmerkelijke schade is toegebracht
of van die grond grovelijk misbruik wordt gemaakt.
2. Voordat een besluit tot vervallenverklaring wordt genomen, wordt de erf
pachter door Burgemeester en Wethouders bij schriftelijke aangetekende ken
nisgeving in de gelegenheid gesteld binnen een daarin bepaalde termijn van
tenminste drie maanden alsnog de reden tot de vervallenverklaring weg te
nemen.
3. Indien de Gemeenteraad tot vervallenverklaring besluit, stelt hij tevens
de dag vast, waarop het erfpachtsrecht eindigt en de grond met eventueel de
opstallen ontruimd ter beschikking van de Gemeente moet zijn gesteld, behou
dens door derden rechtmatig verkregen gebruiksrechten. Tussen de dag van het
raadsbesluit en de dag, waarop het erfpachtsrecht eindigt, moet een tijdruim
te van tenminste vier weken liggen.
4. Binnen één week na de dag van het raadsbesluit geven Burgemeester en Wethou
ders aan de erfpachter bij aangetekend schrijven kennis van dat besluit.
5. Artikel 22 zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
6. Indien het erfpachtsrecht overeenkomstig dit artikel eindigt, is de Gemeente
verplicht binnen zes maanden na de in het derde lid, eerste zin, bedoelde
dag de desbetreffende grond opnieuw in erfpacht uit te geven onder de bepa
lingen, waaronder dat erfpachtsrecht was verleend. Indien de desbetreffende
grond is bebouwd, geschiedt de uitgifte in erfpacht van de grond met opstal
len, in het openbaar volgens de ter plaatse voor openbare verkopingen gelden
de gewoonte en onder de gebruikelijke veilingsvoorwaarden.
7. Het bedrag - anders dan terzake van de canon - waartegen een uitgifte, als
bedoeld in het vorige lid, eventueel geschiedt, wordt aan de gewezen erfpach
ter uitgekeerd, onder aftrek van hetgeen die erfpachter aan de Gemeente met
betrekking tot het erfpachtsrecht nog verschuldigd is en van de kosten van
die uitgifte, voorzover deze niet voor rekening van de nieuwe erfpachter ko
men.
8. De gewezen erfpachter heeft, behalve op de in het zevende lid bedoelde uit
kering, generlei recht op vergoeding van Gemeentewege terzake van de verval
lenverklaring van het erfpachtsrecht. Wordt bij een openbare uitgifte geen
bod gedaan, dan is de Gemeente tot generlei uitkering verplicht.
9. Vervallenverklaring van een aandeel in een erfpachtsrecht, welk aandeel is
gevormd door toepassing van artikel 875a, van het Burgerlijk Wetboek, is
niet mogelijk. Indien zich ten aanzien van een dergelijk aandeel een der ge
vallen, genoemd in het eerste lid onder a, b of c, voordoet, is de Gemeente
onherroepelijk gemachtigd, het aandeel in het openbaar te doen verkopen. De
Raad beslist, of tot die verkoop zal worden overgegaan. Het tweede en het
vierde lid, het zesde lid, tweede zin, het zevende en het achtste lid vinden
ten aanzien van die verkoop overeenkomstige toepassing.
Artikel 25.
Boete.
1. Indien de canon of hetgeen aan de Gemeente met betrekking tot het erfpachts
recht overigens verschuldigd is niet ten volle voor de gestelde datum is vol
daan, is de erfpachter aan de Gemeente een boete verschuldigd, bedragende
voor elke volle maand of resterend gedeelte daarvan, dat de betaling te laat
geschiedt, 5% van het verschuldigde bedrag. Onder "maand" wordt hier verstaan:
een tijdvak van dertig dagen aaneengesloten.
2. Betaling van de canon of van hetgeen aan de Gemeente met betrekking tot het
erfpachtsrecht overigens verschuldigd is behoeft niet te worden aangenomen,
indien niet tegelijkertijd de ingevolge het eerste lid verschuldigde boete
wordt betaald. De boete, verschuldigd wegens niet tijdige betaling van de
canon, geldt als verhoging van de canon en wordt geacht van de canon deel uit
te maken.
3. Buiten het geval, bedoeld in het eerste lid, kunnen Burgemeester en Wethouders
de aanvrager, erfpachter of gewezen erfpachter een boete opleggen:
a. wegens het niet-nakomen van een der bepalingen, gesteld bij of krachtens
artikel 12, artikel 19 of artikel 20, eerste lid,tot ten hoogste het be
drag van de waarde van de grond, zoals dit overeenkomstig artikel 14 en
15 is vastgesteld of opnieuw is vastgesteld;
b. wegens het niet-nakomen van een andere dan onder a. bedoelde bepaling,
gesteld of toepasselijk verklaard bij de uitgifte in erfpacht, dan wel
van een bepaling, gesteld bij of krachtens artikel 6, eerste lid, tot
ten hoogste ééntiende gedeelte van het onder a. bedoelde bedrag, te be
talen binnen een door hen te stellen termijn.
Artikel 26.
Positie van de hypotheekhouder.
1. Indien het erfpachtsrecht met hypotheek is bezwaard, geven Burgemeester en
Wethouders
a. indien zij toestemming geven, als bedoeld in artikel 19, eerste lid,
b. indien de erfpachter in gebreke is in het tijdig betalen van de canon,
daarvan schriftelijk kennis aan de hypotheekhouder, in het geval, bedoeld
onder a, onverwijld, en in het geval, bedoeld onder b, binnen veertien da
gen na verloop van één maand na de dag, waarop de betaling had moeten zijn
geschied. In het geval, bedoeld onder a, worden tevens de eventueel bij de
toestemming gestelde eisen aan de hypotheekhouder medegedeeld.
- 10 -
- 11 -