- 32 -
2Aanvullende onttrekking aan de reserves/voorstellen tot belastingverhoging.
a. Onttrekking aan de reserves.
Bij de vaststelling van het hervvaarderingsonderzoek hebt U besloten
dat nagegaan zou moeten worden of het verantwoord is voor de periode
1982 een eenmalige extra onttrekking van 0,3 min. aan de reserves
te realiseren. Een zekere verhoging van dit bedrag werd door U niet
uitgesloten.
Voorts werd door U bepaald dat de jaarlijkse hoogte van deze extra
onttrekking enerzijds zal dienen af te hangen c.q. samenhangen met
de uitkomsten per jaar van de overige herwaarderingsprojecten, ander
zijds bepaald zal worden door de hoogte en het tijdstip van uitvoering
van belastingverhogingen.
Mogelijke belastingverhogingen werden door U de rol van sluitpost
toegekend
Op grond van de in het onderzoeksrapport omschreven functie, de stand
per 1 januari 1982 en de mogelijkheden tot onttrekking van het eigen
kapitaal, de diverse categorieën reserves en fondsen geven wij er op
pragmatische gronden de voorkeur aan een aanvullende onttrekking te
doen plaats vinden ten laste van de risico-reserve. Ten aanzien van de
overwegingen welke aan dit standpunt ten grondslag liggen, verwijzen
wij kortheidshalve naar het voor U ter inzage gelegde eindrapport van
de herwaarderingsgroep.
De in het kader van het herwaarderingsonderzoek door U gevraagde studie
naar de aanvaardbare omvang van de reserves is - om der tijdswille -
noodgedwongen beperkt gebleven tot een onderzoek naar de aanvaardbare
minimumpositie van de risico-reserve.
Uit het herwaarderingsonderzoek is naar voren gekomen dat geen algemeen
aanvaarde normen c.q. criteria bestaan t.a.v. de minimumpositie van de
risico-reserve. Daarom is bij het onderzoek gepoogd te komen tot een
inschatting van de aard van de risico's waaraan de gemeente bloot staat
bij het huidige beleid.(Zie de eindrapportage subwerkgroep Reserves
blz. 5). Een vergelijking met andere gemeenten valt daarbij moeilijk
te trekken daar het beleid per gemeente verschilt en daarmee dus ook de
te lopen risico's.
Desondanks is gepoogd enig houvast te krijgen bij het bepalen van een
minimumpositie van de risico-reserve. Op basis van een vergelijkend
onderzoek tussen de totale reservepositie van de gemeente Leeuwarden
en een 10-tal "vergelijkbare" gemeenten kan de conclusie worden getrokken
dat de reserves-positie van de gemeente Leeuwarden als tamelijk gunstig
te kenschetsen valtjhetgeen in niet onbelangrijke mate wordt veroorzaakt
door de omvang van de "reserve voor extra afschrijving". Voor meer kwan
titatieve informatie wordt verwezen naar de eindrapportage van de sub
werkgroep Reserves.
Tevens is aandacht besteed aan normen die bijv. de provincie Overijssel
stelt als absoluut bodembedrag inzake de omvang van gemeentelijke
reserves. Ook hieruit blijkt dat de reserves van de gemeente Leeuwarden
nog boven het bodembedrag liggen.
Op grond van de in het voorgaande getrokken vergelijkingen en gelet
op de aard van de ingeschatte risico's wordt een minimum positie van
10 min. voor de risico-reserve aanvaardbaar geacht, hetgeen globaal
neerkomt op een bedrag van 120,-- per inwoner.
- 33 -
In afwachting van de resultaten van een totaalstudie m.b.t. de gewenste
maximum- en minimumpositie van alle gemeentelijke reserves en fondsen,
kunnen wij ons voorshands met deze conclusie verenigen.
Op de omvang van de door ons verantwoord en noodzakelijk geachte onttrek
king aan de risico-reserve zuilen wij in het vervolg van deze raadsbrief
nader terugkomen.
Mogelijkheden tot belastingverhoging.
Bij de vaststelling van dit herwaarderingsprojekt hebt U bepaald dat het
onderzoek om te komen tot een verhoging van de gemeentelijke belasting
opbrengst zich zou moeten richten op:
- een verhoging van het gebruikersaandeei van de
onroerendgoedbelasting;
- de invoering van een rioolretributie;
- een gefaseerde optrekking van de huisvuilrechte.n tot het voor de zgn.
art. 12 gemeenten voorgeschreven niveau.
Tevens bepaalde U dar daarbij de volgende aspekten betrokken zouden moetc
worden; de effecten voor (groepen) burgers, de werkgelegenheidseffecten
en een vergelijking met de belastingdruk in de omliggende gemeenten.
Verhoging van het_gebruikersaandeei onroerend-goedbelasting (o.g.b.)
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat, gelet op de nog onbenutte
belastingcapaciteit, in oeginsel een verhoging van het gebruikersaandeel
mogelijk is. Evenwel kan geconstateerd worden dat sinds de invoering
van de onroerend-goedbelasting een niet onaanzienlijke verschuiving in
de belastingdruk tussen de gebruikers en de zakelijk gerechtigden heeft
plaats gevonden. Deze verschuiving heeft daarbij in het nadeel van de
gebruikers gewerkt.
De opbrengst van de zakelijk gerechtigden heeft de wettelijke limiet
reeds enige jaren bereikt.Een verhoging van de o.g. belasting zou
derhalve uitsluitend de categorie gebruikers treffen. Er van uitgaande
dat de financieel zwakkeren voor een belangrijk deel onder deze cateao-
rie vallen, overwegende dat een heffing naar draagkracht of de hantering
van een gedifferentieerd tarief wettelijk onmogelijk is, zijn wij van
mening dat een verhoging van de o.g.belasting voor deze cateoorie aebrui
kers pas in uiterste noodzaak zou moeten worden overwogen.
Invoering rioolretributie.
De gemeente Leeuwarden kent, in tegenstelling tot veel andere gemeenten,
geen rioolretributie. De opbrengst van deze belasting mag maximaal 125%
bedragen van de kosten van riolering. Deze belasting kan geheven worden
van zowel gebruikers als eigenaren in de woning- en niet-woningsector
De maximale opbrengst bij invoering bedraagt thans 3,9 min.
Wettelijk wordt uitgegaan van het principe "de vervuiler betaalt" en als
heffingsgrondslag dient de hoeveelheid afgevoerd water genomen te worden
9®f25?Ë£Ë?_ï?E!j22i!}9_aTvalstoffenheffing tot niveau art. 12 gemeenten.
Ook bij deze belasting is sprake van een nog onbenutte belastingcapaci-
teit. Een eventuele verhoging zou echter, evenals bij o.g. belasting,
uitsluitend de gebruikers treffen.
De invoering van een heffing naar draagkracht behoort ook hier tot de
onmogelijkheden
Bovendien dient in de toekomst rekening gehouden te werden met de moce-
lijkheid van een verhoging van deze heffing ter dekking van hogere koster
voortvloeiende uit de totstandkoming van het Openbaar Lichaam Afval
stoffen verwijdering Friesland (O.L.A.F.).
Resumerend zijn wij tot de slotsom gekomen dat een verhoging van deze
heffing thans geen aanbeveling verdient.