- 6 -
3. Ten aanzien van het in het vorige lid, onder a, b en c, bepaalde vindt
doorbetaling van bezoldiging wel plaats indien een ambtenaar van het zich
niet houden aan de voorschriften op grond van zijn geestelijke toestand
geen verwijt kan worden gemaakt.
Artikel E IA.
1. Burgemeester en wethouders kunnenindien daarvoor naar hun oordeel bijzondere
omstandigheden aanleiding geven, bepalen, dat de op grond van artikel E 13
niet-uitbetaalde bezoldiging, geheel of ten dele aan anderen dan de ambtenaar
zal worden uitbetaald.
2. Voor zover burgemeester en wethouders van hun in lid 1 bedoelde bevoegdheid
geen gebruik hebben gemaakt, wordt de ingevolge artikel E 13 niet uitbetaalde
bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald wanneer burgemeester en
wethouders de bezwaren van de ambtenaar, als bedoeld in artikel E 9, leden
1 en 2gegrond achten of de in artikel E 9 bedoelde commissie van genees
kundigen te zijnen gunste heeft beslist.
Paragraaf 3. Aanspraak op laatstelijk genoten bezoldiging of uitkering
bij ziekte van gewezen ambtenaar.
Artikel E 13.
1. De gewezen ambtenaar, die wegens ziekte, ontstaan voor de datum van ingang
van zijn ontslag, nadien nog ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke
betrekking te vervullen, behoudt gedurende de periode van zijn ongeschiktheid
zijn laatstelijk op grond van artikel E 11 genoten bezoldiging tot uiterlijk
één jaar na de aanvang van zijn ongeschiktheid.
2. Indien de gewezen ambtenaar, bedoeld in lid 1, met ingang van de datum van
zijn ontslag recht heeft op invaliditeitspensioen volgens de bepalingen van de
Algemene burgerlijke pensioenwet, behoudt hij gedurende de periode van zijn
ongeschiktheid, doch tot uiterlijk twee jaar na de aanvang van zijn onge
schiktheid, zijn bezoldiging, welke hij met toepassing van artikel E 11 zou
genoten hebben, indien hij in dienst was gebleven.
3. Indien de gewezen ambtenaar, bedoeld in lid 1, na de aanvang van zijn onge
schiktheid niettemin zijn betrekking nog voor ten minste A5% van de voor hem
geldende werktijd tot de datum van zijn ontslag heeft vervuld, wordt de
aanvang van zijn ongeschiktheid gesteld op de datum van zijn ontslag.
A. Het recht op behoud van de laatstelijk genoten bezoldiging vervalt met ingang
van de eerste dag van de maand, volgende op die waarin de gewezen ambtenaar
de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
5. Dit artikel vindt geen toepassing op:
a. degene die als herplaatsbaar verklaarde ambtenaar is herplaatst in een be
trekking als bedoeld in artikel K 2, tweede lid, van de Algemene burgerlijke
pensioenwet;
b. degene die op of na het tijdstip van ingang van zijn ontslag in verband
met de aanvaarding van een betrekking van tenminste een gelijke omvang als
die waaruit hij is ontslagen, aanspraak kan maken op loon of bezoldiging,
dan wel op een uitkering krachtens de Ziektewet, of een daarmede gelijk te
stellen wettelijke regeling.
- 7 -
Artikel E 16.
1. De gewezen ambtenaar, die onmiddellijk voorafgaande aan zijn ontslag ten
minste twee maanden zijn betrekking heeft vervuld, en die binnen een maand
na de datum van zijn ontslag wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en
omvang soortgelijke betrekking te vervullen, ontvangt gedurende zijn onge
schiktheid een uitkering ten bedrage van zijn laatstelijk genoten bezoldiging
tot uiterlijk een jaar na de aanvang van zijn ongeschiktheid.
2. Indien de gewezen ambtenaar, bedoeld in lid 1, aanspraak heeft op een dadelijk
ingaand invaliditeitspensioen volgens de bepalingen van de Algemene
burgerlijke pensioenwet, ontvangt hij gedurende zijn ongeschiktheid een
uitkering ten bedrage van zijn laatstelijk genoten bezoldiging tot uiterlijk
twee jaar na de aanvang van zijn ongeschiktheid, met dien verstande dat na
het verstrijken van de eerste achttien maanden de uitkering 80% van de
laatstelijk genoten bezoldiging bedraagt.
3. Het recht op de uitkering vervalt met ingang van de eerste dag van de maand,
volgende op die waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft
bereikt
A. Dit artikel vindt geen toepassing in de gevallen genoemd in artikel E 15,
lid 5.
Artikel E 17.
Indien de gewezen ambtenaar binnen een tijdvak van dertig kalenderdagen nadat
de volgens de artikelen E 15 of E 16 geregelde betaling van zijn laatstelijk
genoten bezoldiging of uitkering in verband met zijn herstel is gestaakt, weder
om wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke betrekking
te vervullen, wordt de nieuw opgetreden ongeschiktheid als een voortzetting
van de vorige beschouwd en wordt de betaling hervat.
Voor het bepalen van het tijdstip waarop de in de artikelen E 15 en E 16
bedoelde termijnen zijn verstreken, worden perioden van ongeschiktheid een naar
aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, welke elkaar met een
onderbreking van minder dan dertig kalenderdagen zijn opgevolgd, samengeteld.
Artikel E 18.
1. Indien de gewezen ambtenaar na afloop van de termijn waarin hij krachtens
artikel E 15 of artikel E 16 bezoldiging of een uitkering genoot, arbeids
ongeschikt is, zonder dat hij recht heeft op invaliditeitspensioen krachtens
de Algemene burgerlijke pensioenwet of op een uitkering krachtens titel III
van de Wet op de noodwachtenontvangt hij, zolang die ongeschiktheid duurt,
een uitkering naar de maatstaf van de Wet op de arbeidsongeschiktheids
verzekering.
2. Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is hij die ten gevolge van ziekten
of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid te worden
belast, die voor zijn krachten en bekwaamheid is berekend en die met het oog
op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen,
terplaatse waar hij arbeid verricht of het laatst verricht heeft of op een
naburige soortgelijke plaats te verdienen hetgeen lichamelijk en geestelijk
gezonde personen, van dezelfde soort en van soortgelijke opleiding, op zodanige
plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.