3-18
P 150. Is de kans op een N.S.-halte in
Camminghaburen nu definitief van
de (spoor)baan?
Beleidsplan 1983-1987.
Pa 151. Is het college bereid te onderzoeken
wat de mogelijkheden zijn voor:
a. het toegankelijk maken van
de binnenstad voor mensen die
afhankelijk zijn van het openbaar
vervoer, b.v. door het inzetten
van kleine bussen in het
centrum;
b. het laten rijden van een
nachtbus (b.v. in het weekend)
(een goede manier om het alcohol
misbruik in het verkeer tegen
te gaan
c. de levensvatbaarheid van een
rondwegbus
I. Dienst Stadsontwikkeling.
V 152. Is bij de personeelsuitbreiding
ter versterking van de secretari
aatsfunctie ook overwogen dit te
realiseren via herschikking?
V 153. De bedrijfsinvesteringen voor de
DSO zijn voor het merendeel in 1983
gepland. Wat is hiervoor de reden?
150. Van N.S.-zijde is meegedeeld dat de
totstandkoming en het gebruik van een
spoorweghalte in Camminghaburen
slechts mogelijk is als de aansluitin:
op de intercitytreinen vanuit Gronin
gen en Leeuwarden kan blijven gerea
liseerd. Het is te verwachten dat doo:
inzet van sneller materieel op die
lijnen en de daarbij gepaard gaande
latere vertrektijden een verlenging
van de reistijd op het traject
Leeuwarden-Groningendoor het invoe
gen van een stop in Camminghaburen,
kan worden getolereerd. De N.S.
zijn dan bereid een spoorweghalte
in Camminghaburen tot stand te bren
gen
151. a. Zoals bekend maakt de stadsdienst
reeds gebruik van kleine auto
bussen
b. Voor elke wijziging in de lijn-
voering en frequentie daarvan moet
tevoren toestemming zijn verkregen
van het Rijk. Het aantal passagier:
zal naar verwachting niet zodanig
zijn dat een sluitende exploitatie
verzekerd is. Overigens kan ook
gebruik worden gemaakt van taxi
vervoer
c. Gelet op de grootte van de stad
en de lijnvoering is er ook thans
reeds een goede aansluitingsmoge
lijkheid tussen de stadswijken
onderling. Een onderzoek als
hierbedoeld wordt niet overwogen.
152. Ja.
De mogelijkheid van herschikking
van taken binnen Bouw- en Milieu
toezicht deed zich in de gegeven
omstandigheden evenwel niet voor.
De vacature is inmiddels vervuld door
overplaatsing
153. De constatering dat het merendeel
van de bedrijfsinvesteringen voor
de D.S.O. in 1983 zijn gepland is
onjuist.
Alleen voor 19S3 zijn de bedrijfs
investeringen uitgesplitst.
Voor de jaren '34 e.v. zijn deze
investeringen categoraal samengevat,
e.e.a. zoals vermeld op blz.
IIB-3 van de bijlagen bij het be
leidsplan
3-19
JBouw-en Milieuzicht.
154. De laatste tijd komt het steeds vaker
voor dat eigenaren hun woonpanden
(waaronder warempel ook de gemeente)
moedwillig vernielen teneinde deze
panden ongeschikt voor bewoning te
maken voordat de procedures voor
sloop en evt. nieuwbouw zijn
afgewerkt. Deze gang van zaken druist
duidelijk in tegen de bedoelingen van
de z.g. sloopvergunning.
Nu het college deze sloopartikelen
in de bouwverordening kennelijk zo
beperkt interpreteert, dat inwendige
sloop van panden niet onder deze
artikelen vallen, wordt het o.i.
hoog tijd deze artikelen zodanig
aan te passen dat recht wordt gedaan
aan de bedoelingen die destijds
golden bij de vaststelling van deze
artikelen. Is het college bereid op
korte termijn bedoelde aanpassingen
aan de raad voor te stellen?
155. Kan het college, gelet op de discus
sie betreffende het zonder sloop- dan
wel bouwvergunning onbewoonbaar maken
van een tweetal panden in de Kanaal
straat, aangeven welke procedure
gevolgd dient te worden, gelet op
het gestelde in de bouwverordening?
156. Is het college, ondanks de ook dezer
zijds onderkende technische moeilijk
heden, zoals ook uit ervaringen
elders kan worden afgeleid, bereid
om, vanwege de op meerdere plaatsen
voorkomende ernstige verkrotting
en de daaruit voor het stadsvernieuw
ingsproces voortvloeiende negatieve
gevolgen, op korte termijn een actief
aanschrijvingsbeleid op grond van
het gestelde in de Woningwet en
de bouwverordening te formuleren
en uit te voeren?
154. Zoals wij meermalen hebben betoogd
is het sloopvergunningenstelsel niet
van toepassing op het wegnemen van
inwendige onderdelen welke leiden tot
het onbewoonbaar maken van een pand.
Ook heeft nooit de bedoeling voorge
zeten om het sloopvergunningenstelsel
te gebruiken voor woonruimteverdelings
vraagstukken
De bouwverordening is daarvoor
overigens ook niet het aangewezen
instrument.
Gelet op het bovenstaande achten
wij geen termen aanwezig de raad
voorstellen te doen tot wijziging
van de artikelen van de bouwverorde
ning voor zover die betrekking hebben
op het sloopvergunningenstelsel.
155. De bouwverordening schrijft hiervoor
geen procedure voor: deze sloopacti-
viteiten vallen niet onder hetgeen
de bouwverordening beoogt te regelen.
156. Zolang de artikelen 46 e.v. van de
Woningwet (alsmede het desbetreffende
hoofdstuk van het ontwerp Wet op de
Stadsvernieuwing) niet in werking
zijn getreden is het in de praktijk
erg moeilijk een effectief aan
schri jvingsbeleid te voeren.
Wij verwijzen U hieromtrent kort
heidshalve naar een door ons opgestel
de notitie welke is behandeld in de
Commissie voor de ruimtelijke
ordening op 30 november 1981.
Deze notitie ligt voor de raad ter
inzage.
Het beleid zal zich in de tussen
periode beperken tot het doen weg
nemen van incidentele gebreken
in de onderhoudssfeer