bereid zijn eventuele "overblijf"kosten voor hun rekening te nemen, terwijl 60 als vrijwillig(st)er/reservehulp hun medewerking zouden willen verlenen aan het scheppen en in stand houden van een dergelijke overblijfmogelijkheid, C. Behoefte aan een continu-rooster Ouders van 161 leerlingen/kleuters, verdeeld over vrijwel alle scholen, hebbei te kennen gegeven gebruik te zullen maken van een continu-rooster. Van deze 161 ouders zijn 100 bereid de als gevolg van de invoering van een continu- rooster ontstane kosten voor hun rekening te nemen en 59 zouden zich als vr.ijwillig(st)er/reservehulp willen inzetten bij het starten en in stand houden van een continu-rooster. Deze resultaten geven ons inziens geen aanleiding op de scholen een continu-rooster in te stellen. Ten aanzien van de resultaten onder B. merken wij het volgende op. Thans ligt voor advies bij de Onderwijsraad een initiatief-wetsontwerp tot wijzij ging van de Kleuteronderwijswet, de Lager-onderwijswet 1920 en de Wet op het Basisonderwijs (Overblijfmogelijkheden)De door beide Kamers der Staten Generaa reeds aanvaarde tekst van deze wijzigingswet komt er op neer dat: 1. het bevoegd gezag leerlingen in de gelegenheid stelt onder toezicht de middagpauze in het schoolgebouw en op het terrein van de school door te brenc! 2. de kosten die hieruit voortvloeien voor rekening van de ouders, voogden en verzorgers komen; 3. het bevoegd gezag de overblijfmogelijkheden zelf kan organiseren; 4. indien de leerlingen van de mogelijkheid genoemd onder punt 1. gebruik maken, draagt het bevoegd gezag zorg voor een verzekering tegen wettelijke aansprake lijkheid. Naar het zich laat aanzien zal - na advies van de Onderwijsraad en bij een posit voorstel van de regering aan de Koningin - in de loop van het schooljaar 1983-131 het ontwerp tot wet worden verheven. Op grond van de resultaten van de enquête kan worden geconcludeerd dat er op vrijwel alle scholen belangstelling bestaat om gebruik te maken van een eventuele overblijfmogelijkheid, mede in aanmerking genomen het feit dat die ouders die nu voor een continu-rooster kiezen zich naar alle waarschijnlijkheid richten op de mogelijkheid tot overblijven met handhaving van de huidige schooltijden. Wij hebben dan ook besloten om leerlingen met ingang van het schooljaar 1983-198^ in de gelegenheid te stellen onder toezicht de middagpauze in het schoolgebouw en op het terrein van de openbare scholen voor gewoon lager en kleuteronderwijs door te brengen en de ouders en/of oudercommissies bij de organisatie van een en ander behulpzaam te zijn. Aan het in de gelegenheid stellen onder toezicht de middagpauze in het schoolgeo door te brengen worden de volgende voorwaarden verbonden: 1. de ouders en/of oudercommissie verzorgen de organisatie waarbij de ouders, vrijwilligers en/of betaalde krachten de begeleiding op zich nemen; 2. de kosten die uit het organiseren van een overblijfmogelijkheid voortvloeien komen volledig voor rekening van de ouders, voogden of verzorgers, met uitzond ring van de kosten voor verzekering die voor gemeenterekening komen. Onder mededeling dat de Raadscommissie voor het Onderwijs terzake is gehoon stellen wij U voor de betrokkenen van het vorenstaande in kennis te stellen. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, mr. G.3. te Loo Burgemeester. mr. W.3.G. Reumer Secretaris. Het instellen van een gemeentelijk werkgelegenheidsfonds. Bijlage no. 267 Leeuwarden, 16 juni 1983. Aan de Gemeenteraad. De huidige sociaal-economische omstandigheden in ons land worden gekenmerkt door een stagnerende economische groei, toenemende werkeloosheid, met name onder de jeugd, en een toenemende regionale discrepantie op sociaal-economisch terrein. De lokale overheid kan slechts in beperkte mate een bijdrage leveren aan verbe tering van deze sociaal-economische omstandigheden. Het sociaal-economisch beleid en de instrumenten die zijn ontwikkeld om dat beleid te verwezenlijken zijn nog altijd primair een aangelegenheid van de rijksoverheid. De ernst van de werkgelegenheidssituatie brengt de gemeenten (en ook de provinciale besturen) er toe te zoeken naar hun ten dienste staande eigen instru menten ter verbetering van de werkgelegenheidssituatie. Een belemmering bij het autonoom handelen van de gemeenten bij het zelfstandig stimuleren van de werkge legenheid, met name waar het financiële steun aan het bedrijfsleven betreft, is geweest de beperking, die de gemeenten ondervinden, voortvloeiende uit de zoge naamde "Richtlijnen 1961". Deze "richtlijnen" bevatten regelingen over het (financiële) toezicht door de provinciale overheid op besluiten van gemeenten tot bevordering van de lokale werkgelegenheid. Onlangs is het rapport "Herziening Richtlijnen Gemeentelijk Werkgelegenheids beleid" verschenen. In een brief d.d. 18 februari 1983 aan de VNG heeft de staats secretaris van Binnenlandse Zaken meegedeeld dat het kabinet zich met het rapport kan verenigen. Deze Richtlijnen geven een kader aan, waarbinnen de gemeenten, ten behoeve van een eigen gemeentelijk werkgelegenheidsbeleid, een, zij het beperkt, instrumentarium ter verwezenlijking van dat beleid kunnen ontwikkelen, met name wat betreft financiële steun aan bedrijven. Zo'n instrument is bijvoorbeeld het instellen van een werkgelegenheidsfonds. Het Werkgelegenheidsfonds. In het Collegeprogram 1982-1986 hebben wij aangekondigd het sociaal-economisch beleid met name te richten op versterking van de werkgelegenheid. Hiertoe wordt momenteel een Beleidsnota Werkgelegenheid voorbereid. Vooruitlopend op deze nota achten wij het evenwel wenselijk om een werkgelegenheidsfonds in te stellen, zo als ook al in het Collegeprogramma is aangekondigd. In het door de Raad vastge stelde beleidsplan 1983-1987 is daartoe een bedrag van 500.000,-- gereserveerd. Het gemeentelijk werkgelegenheidsfonds dient breed inzetbaar aangewend te kunnen worden voor initiatieven die de werkgelegenheid in Leeuwarden ten goede komen, in hoofdzaak gericht op de marktsector. Daarbij geldt als belangrijk uitgangspunt bij toepassing van het fonds, dat er, in gevallen waarin om steun wordt gevraagd, geen of onvoldoende andere mogelijkheden tot steunverlening zijn (de zgn. vangnet functie). Een bijdrage uit het werkgelegenheidsfonds zal naar onze mening bij voorkeur het sluitstuk van het betreffende financieringsplan moeten zijn, waarbij het gaat om relatief kleine bedragen die nodig zijn om (mede) financiering door derden mogelijk te maken (de zgn. aanjaag-functie) Wij verwachten dat op het fonds vooral een beroep zal worden gedaan ten be hoeve van initiatieven tot behoud en uitbreiding van bestaande werkgelegenheid. Daarbij is het van groot belang, dat slagvaardig kan worden opgetreden. Daartoe dienen de bepalingen en randvoorwaarden waaraan een aanvraag om een bijdrage uit het fonds moet voldoen, niet te eng geformuleerd te zijn. Tevens zal een proce dure moeten worden gekozen, welke een slagvaardig hanteren van dit instrument mo gelijk maakt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1983 | | pagina 459