Afdekken exploitatietekorten van het openbaar vervoer.
Bijlage no. 424. Leeuwarden, 1 december 1983
Aan de Gemeenteraad.
In de grotere gemeenten wordt het lokaal openbaar vervoer verricht door het
zij een gemeentelijk vervoerbedrijf, hetzij in opdracht van de gemeente, door
een particuliere maatschappij; in de Leeuwarder situatie de Fram. Bij deze
laatste categorie gemeenten, waartoe ook Leeuwarden behoort, worden de tekorten
op het vervoer volledig door het Rijk gedragen. Het tekort dat door de Fram N.V.
voor een bepaald jaar wordt geraamd is wel in de gemeentebegroting opgenomen,
maar hiertegenover staat een rijksbijdrage gelijk aan het geraamde nadelige
exploitatiesaldo. De gemeente is derhalve slechts in formele zin subsidiegever.
De gemeenten die het openbaar vervoer niet zelf verrichten, hebben zich verenigd
in het Beleidsorgaan Openbaar Vervoer Subsidiërende Gemeenten (ofwel de
B.O.S.-gemeentenMet deze gemeenten heeft het Ministerie van Verkeer en
Waterstaat de afgelopen tijd overleg gepleegd over een nieuwe regeling tot
afdekking van de exploitatietekorten van het openbaar vervoer.
De situatie was in het verleden zo, dat de beslissingsbevoegdheid ten aan
zien van de wijze waarop de voor het lokaal openbaar vervoer beschikbare mid
delen werden aangewend, volledig bij het Rijk berustte. Alle wijzigingen betref
fende het stadsvervoer waren dus aan de goedkeuring van het Ministerie van
Verkeer en Waterstaat onderworpen. Deze regeling bleek noch voor de gemeenten
noch voor het Rijk bevredigend te zijn. De Minister van Verkeer en Waterstaat
heeft op bestuurlijk niveau met de B.O.S.-gemeenten in principe overeenstemming
bereikt over een nieuwe opzet voor een financiële regeling, welke uitgaat van
het principe van decentralisatie. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een
schrijven van 28 juli 1983, dat voor U ter inzage is gelegd. In deze brief wordt
verder gevraagd of de gemeenteraden hiermee kunnen instemmen. Deze nieuwe
regeling, welke beoogt een eind te maken aan de vergaande detailbemoeienis door
het Rijk met het openbaar vervoer, treedt met terugwerkende kracht in werking
met ingang van 1 januari 1982. Uitgangspunt van de nieuwe regeling is, dat de
betreffende gemeenten in het vervolg een bepaald totaalbedrag van het Rijk ont
vangen en in principe zelf beslissen, hoe dit bedrag het beste kan worden
besteed. Dat houdt in, dat de gemeente zelf allerlei zaken betreffende het
stadsvervoer regelt, zoals bijvoorbeeld de routes van de buslijnen, eventuele
frequentieverhogingen of -verlagingen, de aanleg van vrije busbanen en het aan
tal en plaats van abri's. Deze vrijheid om te beslissen houdt wel in, dat binnen
de speelruimte van het totale budget, een verhoging van uitgaven voor één onder
deel moet leiden tot verlaging van uitgaven voor een ander onderdeel.
De nieuwe regeling draagt een tijdelijk karakter en geldt tot aan de datum
van inwerkingtreding van de in voorbereiding zijnde nieuwe wet op het
Personenvervoer, welke weer een ander financieel statuut met zich zal brengen
(vermoedelijke ingangsdatum 1 januari 1986).
De Minister heeft aan de op 1 januari 1982 in werking getreden regeling een
aantal algemene en specifieke voorwaarden verbonden. De voornaamste punten
hieruit zijn:
Op de gemeentelijke begroting en rekening mogen geen tekorten van het open
baar vervoer drukken. De gemeente moet er op toe zien, dat met het door de
minister toegezegde bedrag wordt uitgekomen.