- 2 -
De totale opbrengst volgens de hiervoor berekende tarieven kan worden
geraamd op:
a. voor de gebruikers:
1.326.800 x 5,59 is na afronding,
aftrek oninbare posten enz. 7.340.000,
b. voor de zakelijk gerechtigden:
1.395.800 x 8,53 is na afronding,
aftrek oninbare posten enz. 11.856.000,
Totaal 19.196.000,
Geraamd in ontwerp-beleidsplan 1984-1988 19.427.000,--
Minderopbrengst rond 230.000,
De lagere opbrengst is vooral een gevolg van het tempo van gereedkomen van
nieuwbouwwoningen. In de begroting 1983 is uitgegaan van een aantal nieuwbouwwo
ningen van 800. Dit zullen er in werkelijkheid rond 400 worden.
Anderzijds wordt het verschil veroorzaakt, doordat in de ontwerpbegroting uitge
gaan is van een 3i% verhoging inplaats van de nu voorgestelde verhoging van 2
Budgettair heeft een en ander geen nadelige gevolgen, aangezien ook de
prijsstijgingen in 1984 lager zullen uitvallen als waarvan bij de begroting is
uitgegaan.
Voorts dient de verordening op een aantal punten te worden gewijzigd in verband
met enkele wijzigingen van het Besluit gemeentelijke onroerend-goedbelastingen.
Deze houden'0.a. verband met wijziging van de waardering van incourante
onroerende goederen, wijziging van de Wet Premie Kerkenbouw, en het opnemen van
de verplichte vrijstelling voor rioolzuiveringsinstallaties, in beheer en
onderhoud bij publiekrechtelijke rechtspersonen.
Kortheidshalve verwijzen wij U naar de artikelen I, II en IV van het hierbij
gaande ontwerp-besluit.
Onder mededeling, dat de Commissie voor de Financiën over dit voorstel is
gehoord, stellen wij U voor de "Verordening onroerend-goedbelastingen" te wij
zigen overeenkomstig het hierbij gevoegde ontwerp-besluit.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden.
mr. G.J. te Loo Burgemeester.
mr. W.J.G. Reumer Secretaris.
Nr. 18172
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN;
gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 1 december 1983
(bijlage no. 445);
gelet op de artikelen 272, letter a en 273 van de Gemeentewet, alsmede op
het Besluit gemeentelijke onroerend-goedbelastingen;
BESLUIT
vast te stellen de volgende
Verordening tot wijziging van de "Verordening
onroerend-goedbelastingen" (5e wijziging).
Artikel I
Artikel 3 wordt gewijzigd en gelezen als volgt:
1. Deze verordening verstaat onder:
a. een onroerend goed, dan wel het onroerende goed:
1een gebouwd eigendom met zijn gebouwde aanhorigheden - daaronder
begrepen de ondergrond van dat eigendom en van die aanhorigheden -
en met zijn ongebouwde aanhorigheden;
2. een ongebouwd eigendom, niet zijnde de ondergrond of een aanhorig-
heid van een gebouwd eigendom, met zijn gebouwde aanhorigheden -
daaronder begrepen de ondergrond van die aanhorigheden - en met zijn
ongebouwde aanhorigheden;
3. indien gedeelten van de onder 1 of 2 bedoelde eigendommen - anders
dan de gedeelten van een onroerend goed als bedoeld in artikel 2,
tweede lid, onderdeel b van het Besluit gemeentelijke onroerend-
goedbelastingen (Stb. 216) - blijkens hun indeling zijn bestemd om
als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt: elk als zodanig
bestemd gedeelte, met dien verstande, dat indien twee of meer van
die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, die als zoda
nig gebruikte gedeelten als één onroerend goed worden aangemerkt;
4. indien twee of meer van de onder 1, 2 of 3 bedoelde eigendommen of
gedeelten van zodanige eigendommen bij eenzelfde belastingplichtige
in gebruik zijn en naar maatschappelijke opvatting bij elkaar
behoren: een zodanig samenstel;
5. indien een gedeelte van een onroerend goed als bedoeld onder 1, 2, 3
of 4 buiten de gemeente is gelegen: het binnen de gemeente gelegen
gedeelte.