- 2 - Daar wij de bezwaren van de ambtenarenorganisaties voor een deel kunnen onderschrijven hebben wij naar een andere oplossing gezocht. Van groot belang achten wij dat, alhoewel van een toezegging dienaangaande naar onze mening geen sprake is, bij de besprekingen met de ambtenarenorganisaties die hebben geleid tot de invoering van systematische functiewaardering inderdaad wel is uitgegaan van 1 januari 1982 als invoeringsdatum en dat het Rijk ingaande 1981 aan de gemeenten financiële middelen heeft verstrekt teneinde de financiële gevolgen van de herziene Ubinknormen op te vangen. De ontvangen middelen zijn door ons gereserveerd. Volgens onze berekening zal de gevormde reserve tezamen met de gelden, die al waren uitgetrokken voor de invoering van functiewaardering en na aftrek van de financiële gevolgen van de inmiddels plaats gehad hebbende promo ties, toereikend zijn om de ambtenaren op basis van functiewaardering met terugwerkende kracht tot 1 januari 1982 in de nieuwe salarisschalen in te delen. Wij hebben daarom alsnog in principe besloten 1 januari 1982 te hanteren als de zogenaamde peildatum voor de indeling op basis van functiewaardering. De realisering van ons principebesluit kan aldus geschieden, dat de bestaande salarisschalen blijven gehandhaafd tot 1 januari 1986 - de uiterste datum tot welke die salarisschalen nog mogen blijven bestaan - en dat daarnaast vanaf 1 januari 1982 de nieuwe salarisschalen worden ingevoerd. Al naar gelang de functiewaardering vordert kunnen de ambtenaren dan worden overgebracht van een salarisschaal uit het oude stelsel naar een salarisschaal van het nieuwe stelsel, waarbij wij die overbrenging, althans voor zover daaruit voor de amb tenaar financieel voordeel voortvloeit, in het algemeen zullen laten terugwerken tot 1 januari 1982. Met de overbrenging naar de nieuwe salarisschalen zal naar verwachting in de eerste helft van 1984, nadat een zogenaamde conversietabel zal zijn vastgesteld, kunnen worden begonnen, terwijl de overbrenging vóór 1 januari 1986 voltooid moet zijn. Wat de nieuwe salarisschalen betreft merken wij het volgende op. De huidige in bijlage A opgenomen 29 schalen worden vervangen door 16 schalen (1 t/m 11, 11a en 12 t/m 15). De rijksmaatregelen maken in beginsel twee zgn. tussenschalen mogelijk, een schaal 10a en een schaal 11a. De huidige schaal 24 komt overeen met de nieuwe schaal 11a. Een schaal, overeenkomende met de mogelijk nieuw in te voeren schaal 10a, is er thans niet. Het ligt naar onze mening daarom voor de hand thans wel een nieuwe schaal 11a en niet een nieuwe schaal 10a in te voeren. Als te zijner tijd de conversietabel wordt opgesteld, aan de hand waarvan de indelingen op basis van functiewaardering zullen plaatsvinden, kan nog nader bekeken worden of aan een nieuwe schaal 10a alsnog behoefte bestaat en of wellicht de nu in te voeren schaal 11a kan vervallen. Feitelijk zou naar onze mening boven de nieuwe schaal 15 nog een hogere schaal ingevoerd moeten worden om de in de huidige schaal 30 (medisch directeur Dienst voor Gezondheidszorg) ingedeelde ambtenaren op goede wijze in een nieuwe schaal te kunnen indelen. Wij hebben hiervan echter afgezien omdat wij ervan uitgaan dat de betreffende ambtenaren zullen overgaan in dienst van het Medisch Centrum Leeuwarden. Mocht dit niet het geval zijn dan zullen wij ons over deze zaak nader beraden. Voor handhaving van de thans gebruikelijke rangsbenamingen bestaat naar onze mening geen reden; in de nieuwe opzet past dat elke ambtenaar wordt ingedeeld in één van de rangen gemeente-ambtenaar 1 t/m 15. Dit geldt ook voor de diensthoof den en adjunct-directeuren, die tot dusver als zodanig in bijlage A van de Bezoldigingsverordening 1960 werden genoemd. Dit betekent dat ook t.a.v. de diensthoofden en adjunct-directeuren de indeling in een salarisschaal door ons zal worden bepaald en niet meer door de gemeenteraad. Uiteraard brengt dit geen wijziging in het benoemingsrecht, dat voor de diensthoofden en de adjunct directeuren bij de gemeenteraad blijft berusten. - 3 - Naar het oordeel van de Minister van Binnenlandse Zaken is er bij indeling op basis van systematische functiewaardering geen reden meer voor handhaving van de ambtstoelage. De ambtstoelage is thans geregeld in artikel 15 van de Bezoldigingsverordening 1960. De door ons ontworpen wijzigingsverordening voor ziet in een vervallen van de ambtstoelage uiterlijk per 1 januari 1986. Verder merken wij nog op dat de Minister van Binnenlandse Zaken bij cir culaire van 13 juli 1983 mededeling heeft gedaan van de vaststelling per 1 januari 1984 van een geheel nieuwe bezoldigingsregeling voor het rijksper soneel, het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. Mede omdat de tekst van de Bezoldigingsverordening 1960 in verschillende opzichten sterk verouderd is gaan wij ervan uit dat, ter aansluiting bij het B.B.R.A.-1984, een geheel nieuwe Bezoldigingsverordening zal moeten worden vastgesteld. Wij komen hierop t.z.t. terug; bij de nu ontworpen wijziging moet uiteraard nog worden aangesloten bij de bestaande tekst. Vanwege de verwachting dat binnen afzienbare tijd een geheel nieuwe Bezoldigingsverordening tot stand zal moeten komen, hetgeen ook zal moeten doorwerken in de tekst van andere rechtspositieregelingen, hebben wij er vanaf gezien in dit stadium de verwij zingen in die andere rechtspositieregelingen naar de schalen van de Bezoldigingsverordening 1960 aan te passen; wij verwachten dat artikel VII van de verordening tot wijziging van de Bezoldigingsverordening 1960 in de praktijk tot het moment van de definitieve aanpassing voldoende basis zal kunnen zijn. Wij stellen U voor over te gaan tot vaststelling van bijgevoegd ontwerp besluit, waarmee de Commissie voor Georganiseerd Overleg zich heeft kunnen verenigen. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden mr. G.J. te Loo Burgemeester mr. W.J.G. Reumer Secretaris.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1983 | | pagina 591