c. voor de wachtgeld genietende deelnemer van 60 jaar en ouder, het wacht
geld, doch tenminste 70% van het bedrag waarnaar het wachtgeld wordt
berekend;
d. voor de pensioengenietende deelnemer, bedoeld in artikel 3, onder b, en
artikel 4, lid 2, onder d, het pensioen doch tenminste 70% van de voor de
berekening van het pensioen geldende middelsom(men) van berekenings
grondslagen, aangepast naar de regelen vastgesteld bij algemene maatregel
van bestuur, bedoeld in artikel A 8 van de Algemene burgerlijke pensioen
wet;
e. voor de weduwen- of weduwnaarspensioen genietende deelnemer 50% van de
voor de berekening van het pensioen geldende middelsom(men) van bere
keningsgrondslagen, nadat deze is (zijn) aangepast naar de regelen vast
gesteld bij algemene maatregelen van bestuur, bedoeld in artikel A8 van de
Algemene burgerlijke pensioenwet, vermeerderd met 10% van dat bedrag
voor elk van de voor wezenpensioen in aanmerking kamende kinderen,
voorzover deze als gezinslid worden aangemerkt, tot een maximum van 20%;
f. voor de als wees pensioen genietende deelnemer 20% van de voor de
berekening van het pensioen geldende middelsom(men) van berekenings
grondslagen, nadat deze is (zijn) aangepast naar de regelen vastgesteld bij
algemene maatregelen van bestuur, bedoeld in artikel A8 van de Algemene
burgerlijke pensioenwet, met dien verstande dat, indien meer dan drie
kinderen deelnemer worden ten gevolge van het overlijden van de ouder,
waardoor zij wees werden, voor hen gezamenlijk het genoemde percentage
wordt beperkt tot 70%;
g. voor degene, bedoeld in artikel 4, lid 2, onder e, het bedrag gelijk aan het
laatstelijk genoten ambtelijk inkomen, als bedoeld in artikel Cl van de
Algemene burgerlijke pensioenwet, jaarlijks gewijzigd overeenkomstig in de
loop van het jaar aangebrachte wijzigingen in de bezoldiging van de
deelnemers welke een algemeen karakter draagt;
h. voor degene, bedoeld in artikel 4, lid 2, onder f, het bedrag waarnaar het
wachtgeld werd berekend, laatstelijk voordat het genot van wachtgeld
eindigde, jaarlijks gewijzigd overeenkomstig in de loop van het jaar aange
brachte wijzigingen in de bezoldiging van de deelnemers welke een algemeen
karakter dragen;
i. voor degene, bedoeld in artikel 4, lid 2, onder h, het bedrag van het
laatstelijk voor het ontslag aan de dienstbetrekking verbonden wedde,
bedoeld in de ontwerp-wachtgeldregeling, vastgesteld in het centraal over
leg, bedoeld in artikel 1, onder k, jaarlijks gewijzigd overeenkomstig in de
loop van het jaar aangebrachte wijzigingen in de bezoldiging van de
deelnemers, welke een algemeen karakter dragen;
j. voor degene, op wie meer dan één van de voorgaande bepalingen uit dit
tweede lid gelijktijdig van toepassing zijn, alsmede voor degene, voor wie uit
het onder a t/m i bepaalde geen heffingsgrondslag kan worden afgeleid, stelt
het bestuur deze vast, zoveel mogelijk met inachtneming van het hiervoor
bepaalde.
De heffingsgrondslag van een deelnemer die geen volledige betrekking bekleedt
wordt berekend ais bepaald in het tweede lid met dien verstande dat de
heffingsgrondslag niet minder zal bedragen dan een door het bestuur bij
reglement vast te stellen percentage /an de heffingsgrondslag, die zou gelden
bij een volledige betrekking. De heffingsgrondslag van een deelnemer, die in het
genat is van wachtgeld of pensioen terzake van een vroegere niet-volledige
betrekking, wordt door het bestuur naar een volledige betrekking herberekend.
4. Voor de berekening van de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, blijft buiten
beschouwing hetgeen de in het desbetreffende kalenderjaar te ontvangen
bezoldiging meer bedraagt dan de maximum wedde (inci. vakantietoeslag)
genoemd in het 8.B.R.A. 1948 bij een volledige betrekking in de rang van
hoofdcommies.
5. De bijdrage van de in dienst van een gemeente of een lichaam zijnde deelnemer
wordt door die gemeente of dat lichaam bij iedere uitbetaling van bezoldiging
ingehouden, of in voorkomend geval op andere wijze ingevorderd, en vermeer
derd met een gelijk bedrag ais bijdrage van die gemeente of dat lichaam op de
door het bestuur te bepalen plaats, tijd en wijze in de kas van het instituut
gestort.
6. De overige deelnemers storten hun bijdrage en de gemeente of het lichaam aan
het dienen waarvan hun deelnemerschap is ontleend, stort een gelijk bedrag ai3
bijdrage van die gemeente of dat lichaam op de door het bestuur te bepalen
plaat3, tijd en wijze in de kas van het instituut. Indien de gemeente of het
lichaam is opgeheven en de verplichtingen daarvan niet zijn overgegaan op een
andere gemeente of een ander lichaam, stort de deelnemer het dubbele van de
daar bedoelde bijdrage in de kas van het instuut.
7. In afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste, vierde en zesde lid
draagt de deelnemer, bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b, over een kalenderjaar
bij een bedrag, gelijk aan het volgens de begroting van het instituut voor dat
jaar gemiddeld per deelnemer aan bijdragen van de deelnemers, de gemeenten
en de lichamen op te brengen bedrag en 3tort de desbetreffende gemeente of
het openbaar lichaam in de kas van het instituut zoveel minder als de bijdrage
van de deelnemer méér bedraagt dan het geval zou zijn, ware hier niet van het
bepaalde in het eerste, vierde en zesde lid afgeweken.
3. De gemeente of het lichaam, alsmede de deelnemers, bedoeld in het zesde lid,
verstrekken het bestuur alle informatie, nodig voor de vaststelling van de
bijdragen."
Artikel X
Artikel 14, tweede lid, wordt vervangen door een nieuw lid, luidende:
"Wanneer en zolang het reservekapitaal een tiende gedeelte bedraagt van de
jaarlijkse lasten van het instituut over het laatst afgesloten dienstjaar, kan verdere
vorming van reservekapitaal achterwege blijven."