- 2 -
aanmerking te (blijven) komen voor rijksmiddelen ter financiering van het
lokale welzijnswerk minder vergaand zullen worden dan die in de Kaderwet
waren gesteld
nieuwe wettelijke kaders.
Inmiddels kan een bevestiging van de laatstgenoemde aannames worden afgeleid
uit een tweetal onlangs bekend geworden wetsontwerpen: één met betrekking tot
de sector van de gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening
(Zorgwet) en één met betrekking tot de sector van het maatschappelijk en
sociaal-cultureel welzijn (Welzijnswet). In beide wetsontwerpen wordt van
de gemeenten geëist dat er een Plan is, waarin de beleidsvoornemens ten
aanzien van de tot hun bemoeinenis behorende voorzieningen worden beschreven
en waarin de samenhang wordt aangegeven tussen deze voorzieningen en andere,
verwante voorzieningen. In de ontwerp-Welzijnswet wordt ook voorgeschreven
dat er een jaarlijkse vaststelling is van de voor bekostiging door de gemeent]
in aanmerking komende voorzieningen en dat daarvoor in een subsidieverordening
regels worden gesteld. In beide wetsontwerpen zijn voorts bepalingen oogenous
met betrekking tot een vast te stellen (inspraak)verordening, waarin regels
worden gesteld ten aanzien van de wijze waarop ingezetenen en belanghebbende
instellingen bij de beleidsvoorbereiding worden betrokken.
Wij menen dat de bijstellingsvoorstellen die wij U thans voorleggen in grote
lijnen sporen met de eisen en voorwaarden, die in de wetsontwerpen aan de
gemeenten worden gesteld. Daarbij merken wij nog op dat de nieuwe Welzijnswet
volgens de planning op 1 januari 1986 in werking zou moeten treden, terwijl
een eerdere invoering van de Zorgwet waarschijnlijk niet haalbaar zal zijn.
Dat betekent dat tot die datum de rijksbijdrageregelingen Sociaal-cultureel fel
Emancipatiewerk en Kinderdagverblijven etc. van kracht zullen blijven. De
daarin aangegeven voorschriften hebben mede de richtlijn gevormd voor de nu
voorliggende bijstelling van de procedure-verordening.
Overigens merken wij nog op dat ook de eventuele invoering van de nieuwe
Gemeentewet gevolgen kan hebben voor de onderhavige procedure-verordening.
In het kader van die wet zal namelijk naar verwachting voor de gemeenten ce
verplichting ontstaan tot vaststelling van een algemene inspraak-verordening
met betrekking tot (alle) gemeentelijke beleidsvoornemens. Het is denkbaar
dat - indien de inspraakregulering op gemeentelijk niveau vanuit een breder
gezichtsveld wordt benaderd - de procedure op welzijnsterrein op onderdelen
zal moeten worden aangepast of uitgebreid. Het is duidelijk dat daarmee
op dit moment nog geen rekening is en kon worden gehouden.
de inhoud van de bijstelling.
Voor de inhoud van de bijstellingsvoorstellen verwijzen wij U naar de tekst
van de bijgevoegde nota. In de nota is tevens een herziene tekst van de
procedure-verordening opgenomen. Daarbij merken wij nog het volgende op.
1. Bij het ontwikkelen van de bijstellingsvoorstellen is uitgegaan van de
ervaringen, die met de welzijnsplanning in Leeuwarden zijn opgedaan. Dat
betreft enerzijds ervaringen uit het werkveld en de bij de planning
betrokken adviesorganen (werkverbanden, functionele raden) - zoals die
docr de bovengenoemde Evaluatiecommissie zijn weergegeven in het rapport
van de commissie. Anderzijds wordt ook aandacht besteed aan de ervaringe:
die in bestuurlijk opzicht met de welzijnsplanning zijn opgedaan. Overi
gens leiden de ervaringen op alle niveau's tot dezelfde conclusie ten
aanzien van de wenselijkheid van vereenvoudiging van de planningsprocedure
2. Het vereenvoudigde planningsmodel, waarvoor in de nota gekozen is, wijkt
op een tweetal punten af van de adviezen van de genoemde Evaluatiecommis:
a. ten aanzien van de modelkeuze
Zoals op pag. 11/12 is uiteengezet, is een verdere vereenvoudiging
toegepast op de door de Evaluatiecommissie (in meerderheid) gekozen
"twee-fasen-model" voc-r de plan-opstelling. De vereenvoudiging zin
hem met name in het niet afzonderlijk uitbrengen van een inventari
onV Hq nr?P rsn Hip
- 3 -
Door de inventarisatie meer het karakter te geven van het verzamelen
van wensen voor nieuw beleid, kunnen de resultaten daarvan recht
streeks worden verwerkt in het (ontwerp)Plan en bij de inspraak op
dat Plan worden betrokkenDoor de keuze voor een meer globale
planning in de vorm van een (vier-jaarlijkse) beleidsnotitie, waarin
de uitgangspunten en hoofdlijnen van het te voeren beleid worden
neergelegd, kan ook het afzonderlijk uitbrengen van een Uitgangs
punten-nota achterwege blijven. Daarmee is het door de Evaluatie
commissie naar voren gebrachte (minderheids)voorstel ten gunste van
een "drie-fasen-model" als optie minder relevant geworden. Het nu
gekozen model gaat uit van een voor de opstelling van plan en
programma in principe gelijke procedurewaarmee onzes inziens een
eenvoudig en goed hanteerbaar basis-concept voor de planning is
gerealiseerd
b. ten aanzien van de organisatie van de inspraak
Zoals op pag. 13/14 is uiteengezet, zijn de aanbevelingen van de
Evaluatiecommissie ten aanzien van de organisatie van de inspraak op
het plan niet gevolgd. Gesteld is dat het niet zozeer tot de taak
behoort van de betreffende Adviescommissies om de inspraak op het
plan te organiseren alswel tot die van ons College. Ook de suggestie
ten aanzien van de frekwentie van de inspraakbijeenkomsten op het
plan (in totaal 11 bijeenkomsten, zowel op stedelijk niveau als op
het niveau van de stadsdelen) is niet gevolgd. Volstaan is met in
principe één inspraakbijeenkomst voor elke sector, waarvoor een plan
wordtfgemaakt, eventueel uit te breiden bij gebleken behoefte. Alleen
voor de werksoort Emancipatiewerk - dat deel uitmaakt van de sociaal-
culturele sector, maar waarvoor in detijdelijkeRijksbijdrage
regeling Emancipatiewerk een aparte overlegregeling is voorgeschre
ven - wordt voorgesteld om (zolang als deze tijdelijke regeling
bestaat) nog een afzonderlijke overlegavond te organiseren.
de uitbreiding van de toepassing van de verordening.
Zoals in het voorgaande reeds is aangegeven, is de procedure-verordening totnutoc
van toepassing verklaard op het Sociaal-cultureel Werk, het Emancipatiewerk en
de Kinderdagverblijven etc. De bijstelling van de verordening wijzigt daaraan
nietsWel kan deze gelegenheid worden benut om de verordening tevens van toe
passing te verklaren op het welzijnswerk ten behoeve van etnische groepen.
Dit werk is in de afgelopen jaren onderdeel gew<orden van het Programma
Sociaal-cultureel werk en heeft feitelijk reeds meegelopen onder het plannings
regiem voor deze sector. Wij stellen derhalve voor deze praktijk nu ook te
formaliseren en te legaliseren.
het volgende Sociaal-cultureel Plan.
Op pag. 12/13 van de nota wordt de problematiek van de eenmaal per vier jaar
voorkomende gelijktijdige ontwikkeling van plan en programma besproken. Daarbij
wordt voorgesteld om de vier-jaren-periode van het plan zoveel mogelijk te
koppelen aan de zittingsperiode van de Raad. Daarmee wordt immers aan die
Raad de mogelijkheid geboden om eigen beleidskeuzen in een beleidsplan tot
uitdrukking te brengen en nog tijdens de zittingsperiode daaraan uitvoering
te (doen) geven. Om dat te bewerkstelligen zou derhalve over het plan besloten
moeten worden zo spoedig mogelijk na het aantreden van de nieuwe RaadWanneer
één en ander in concreto wordt toegepast op de sociaal-culturele planning
voor de komende jaren, betekent dat het volgende.
Het bestaande sociaal-cultureel plan beslaat de periode '82-'85. Een aan
sluitend plan voor de periode '86-'89 zou begin 1985 gereed moeten zijn om
op basis daarvan het programma 1986 te kunnen ontwikkelen. In 1986 zal echter
een nieuwe Raad aantreden. Wanneer met dat gegeven rekening gehouden wordt, zou
het plan beter begin 1987 kunnen worden vastgesteld voor de periode 1988-'91.
Voor de jaren 1986 en 1987 zou dan naar een overgangsoplossing moeten worden
gezocht. Die zou onzes inziens gevonden kunnen worden door het bestaande plan
- inclusief de bijstellingen die inmiddels hebben plaats gevonder - ook van