- 2 -
De volgende argumenten gelden uitsluitend voor de lesgeldjaren 1984-1985.
3. De lesgeldplichtigen mochten op grond van de door de Muziekschool gegeven
voorlichting, ervan uitgaan, dat bij de berekening van het lesgeld voor het
cursusjaar 1984-1985 geheven werd naar draagkracht.
4. 50van de lesgeldplichtigen zou aanmerkelijk meer moeten gaan betalen dan
waarop zij gerekend hadden. Het is te verwachten, dat veel van hen daartoe
niet in staat zijn.
Binnen het kader van de juridische mogelijkheden hebben wij derhalve naar
oplossingen gezocht, welke een goed alternatief zijn voor de inkomensafhanke
lijke regeling.
Wij noemen een tweetal alternatieven, welke naar onze mening goed aansluiten
bij de niet goedgekeurde regeling.
Beide regelingen hebben als uiteindelijk resultaat, dat de lesgeldplichtigen
niet meer lesgeld betalen dan op grond van de niet goedgekeurde verordening het
geval zou zijn geweest.
Wij merken nog op dat, afhankelijk van de ontwikkelingen in de jurisprudentii
en de ervaring welke met het door U gekozen alternatief wordt opgedaan, voor het
cursusjaar 1985-1986 wederom bekeken moet worden, welke wijze van heffing de
voorkeur verdient.
De twee alternatieven zijn:
1. Een privaatrechtelijke regeling.
2. Een publiekrechtelijke regeling in de vorm van een belastingverordening met
uniforme tarieven en daarnaast een bijdrageregeling.
Ad 1. Een privaatrechtelijke regeling.
Een dergelijke regeling, opgesteld in de vorm van een reglement, komt vrijwel
geheel overeen met de inhoud van de thans niet goedgekeurde verordening. Het ia
in feite dezelfde verordening waar de fiscale begrippen uitgehaald zijn.
Een dergelijk reglement is niet onderworpen aan de koninklijke goedkeuring.
Bezwaren tegen deze regeling zijn:
a. De Invorderingswet is niet van toepassing op dit reglement.
Indien lesgeldplichtigen onwillig zijn om te betalen, kan er geen gebruik
worden gemaakt van de fiscale dwangmaatregelen, doch moet gebruik gemaakt
worden van de moeizame, kostbare civiele procedure teneinde tot inning van
het lesgeld te geraken.
b. Een tweede bezwaar geldt uitsluitend voor het cursusjaar 1984-1985. Iedere
lesgeldplichtige dient, voordat de leerling wordt ingeschreven, bovenbedoeld
reglement te ondertekenen.
Door ondertekening verklaart de lesgeldplichtige zich o.a. akkoord met de
daarin opgenomen inkomensafhankelijke tarieven.
Indien een lesgeldplichtige weigert het reglement te ondertekenen wordt hij,
aanwel de persoon, waarvoor hij lesgeldplichtig is, niet ingeschreven en
toegelaten.
Voor het cursusjaar 1984-1985 zijn evenwel alle leerlingen, die lessen aan
het G.M.L. wensten te volgen, reeds ingeschreven en toegelaten. In deze
situatie kan geen verandering meer worden aangebracht.
Tegen lesgeldplichtigen, welke zich voor het cursusjaar 1984-1985 niet
gehouden achten aan de privaatrechtelijke regeling en derhalve weigeren het
reglement te ondertekenen, kan niets ondernomen worden.
- 3 -
Ad 2. Een publiekrechtelijke regeling en een bijdrageregeling.
Bij dit alternatief worden de in de bestaande lesgeldverordening opgenomen inko
mensafhankelijke tarieven gewijzigd in uniforme tarieven. Als tarief zal dan
alleen het maximum tarief van toepassing zijn, zoals U heeft besloten in Uw
vergadering van 25 juni 1984. (Voor individuele les per wekelijks lesuur
f 694,en voor groepslessen 402,
Een dergelijke wijziging van de verordening zal niet stuiten op bezwaren bij de
koninklijke goedkeuring.
De meeste lesgeldplichtigen (rond 75%) krijgen bij uniforme tarieven echter te
maken met aanzienlijk hogere aanslagen. Dit is naar onze mening onaanvaardbaar.
Om dit te voorkomen stellen wij U voor een bijdrageregeling vast te stellen.
Deze regeling voorziet er in, dat de lesgeldplichtige een zodanige bijdrage
krijgt, dat per saldo hetzelfde bedrag aan lesgeld moet worden betaald als het
geval zou zijn geweest bij de nu niet goedgekeurde wijzigingsverordening.
Deze bijdrageregeling, zoals die hierbij in ontwerp is bijgevoegd, is niet aan
koninklijke goedkeuring onderworpen.
De bijdrage wordt berekend naar de zgn. "schoolgeldmaatstaf" in de zin van de
School- en cursusgeldwet 1982. Deze maatstaf geldt tot nu toe als grondslag voor
de berekening van het lesgeld.
Het is de bedoeling, dat de bijdrage wordt vastgesteld voordat het lesgeld (in
de vorm van een aanslagbiljet) in rekening wordt gebracht.
De lesgeldplichtige dient daartoe voorafgaand aan het opleggen van een aanslag
lesgeldgegevens omtrent de schoolgeldmaatstaf te verschaffen. Tegelijk met de
aanslag lesgeld ontvangt hij bericht van de hoogte van de door hem te ontvangen
bijdrage en het per saldo door hem nog te betalen bedrag op die aanslag. De
bijdrage wordt derhalve terstond verrekend als een eerste deelbetaling van de
aanslag
In principe komt, zoals vermeld, plm. 75$ van de lesgeldplichtigen in aanmerking
voor een bijdrage. Dit percentage is gebaseerd op de door de lesgeldplichtige
verstrekte gegevens in verband met de heffing van inkomensafhankelijke tarieven
voor het lesgeldjaar 1983-1984.
Argumenten voor deze regeling
a. De Invorderingswet is voor deze belastingverordening van toepassing.
b. Tegelijk met het opleggen van de aanslag kan de bijdrage, waarvoor men in
aanmerking komt, verrekend worden. De bijdrage kan worden beschouwd als een
eerste aanbetaling van de aanslag.
Naar onze mening komt voor het lesgeldjaar 1984-1985 uitsluitend
alternatief 2 in aanmerking.
De heffing op grond van een belastingverordening, met verrekening van de
bijdrage bij de aanslag, komt naar onze mening het meest overeen met de
regeling, opgenomen in de niet goedgekeurde verordening.
Naast aanpassing van de lesgeldverordening in bovengenoemde zin stellen wij U
voor artikelen 3 en 6 van de verordening aan te passen in die zin, dat bij het
bepalen van de lesgeldplicht en bij het verlenen van reductie van lesgeld niet
alleen wordt uitgegaan van gezin in de traditionele betekenis als enige samenle
vingsvorm, zoals dat nu voorkomt in de verordening, maar ook van andere vormen
van samenleving.