- 5 -
- 4 -
V. Overwegingen van de Raadsadviescommissie.
De Commissie is van oordeel, dat de bezwaarschriften gezamenlijk kunnen
worden behandeld, omdat zij gedeeltelijk dezelfde argumenten bevatten en
zich tegen hetzelfde raadsbesluit van 10 september 1934 richten. Met betrek
king tot de ontvankelijkheid overweegt de commissie, dat het bestreden voor-
bereidingsbesluit gericht is op een concreet beperkt gebied en op een con
crete doelstelling en dus niet als een besluit van algemene strekking kan
worden beschouwd. Toorts acht de commissie beide bezwaarden als belangheb
benden ontvankelijk.
In haar bezwaarschrift beroept de gemeente Menaldumadeel zich op het streek
plan Friesland en op de Landschapsschets voor de Middelzee. De Landschaps-
schets Middelzee is door de Raad van Menaldumadeel op 15 maart 1984 en door
84 de Raad van Leeuwarden op 25 juni/vastgesteld.
Ten aanzien van de zg. lokatie Zuid bestond echter geen overeenstemming
tussen beide gemeenten. Vastgesteld werd in de slotclausule, dat de schets
zou worden aangeboden aan Gedeputeerde Staten en ter kennisneming zou
worden gezonden aan de Provinciale Planologische Commissie. Noch uit de
schets, noch uit de stukken, noch uit hetgeen tijdens de hoorzitting naar
voren is gekomen, blijkt naar het oordeel van de Commissie, dat beide ge
meenten zouden hebben afgesproken het provinciaal bestuur te verzoeken over
het geschilpunt uitspraak te doen, nog daargelaten, dat een dergelijke uit
spraak geen formeel kader zou hebben. De Commissie acht te dezen van de
kant van de gemeente Leeuwarden geen onbehoorlijk bestuur aanwezig.
Ten aanzien van de beweerde strijd mét het streekplan merkt de Commissie op,
dat dit voor het planologisch handelen van de gemeente niet essentieel is.
Het streekplan fungeert als toetsingskader voor Gedeputeerde Staten bij de
beoordeling van gemeentelijke plannen. Het interpreteren van het streekplan
(i.e. de bevoegdheid om van het streekplan af te wijken) ligt bij Gedepu
teerde Staten zelf en niet bij de gemeenten. Gedeputeerde Staten hebben
over de T.O.P. een standpunt ingenomen (nl. door een aanleg- en een bouw
vergunning rij de gemeente Leeuwarden aan te vragen) en derhalve aan het
streekplan een interpretatie gegeven. Het ligt niet op de weg van de Com
missie om zich over de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten uit te spreken.
Ook hier acht de Commissie geen onbehoorlijk bestuur van de kant van de
gemeente Leeuwarden aanwezig.
De Commissie is zich ervan bewust, dat elke lokatie voor de opslag van ver
ontreinigde grond bezwaren zal ontmoeten. Voor de onderhavige zaak is het
niet essentieel, dat het gaat om verontreinigde grond, die niet uitsluitend
uit Leeuwarden afkomstig is, en dat de opslag eigenlijk meer een Fries
probleem is. Aan de orde is een concrete lokatie binnen de gemeente Leeuwarden,
waartegen bezwaren zijn ingediend. De Commissie acht de gemaakte keuze
acceptabel, aangezien de Raad van Leeuwarden tot zijn besluit is gekomen
na afweging van alle betrokken belangen en Gedeputeerde Staten aan de
lokatie Zuid eveneens de voorkeur geven. In het geval van de Schenkenschans
zou de T.O.P. te dicht bi j de sfe'aèlijke bebouwing en de woonschepen in
het Bisschopsrak liggen. In geval van de Hemrik zou de T.O.P. te dicht bij
de toekomstige bebouwing van Camminghaburen en het recreatiegebied de
Groene Ster liggen. Gelet op de afstand tot de stedelijke bebouwing enhet fsih
t deze plaats van geringe invloed is op de onmiddellijke omgeving, komt de locatie Zuid
Is de gunstigste naar voren. Over een lokatie buiten Leeuwarden, zoals Ouwsterhaule,
vermag de Commissie niet te oordelen. De Commissie concludeert derhalve,
dat het voorbereidingsbesluit na afweging van alle betrokken belangen tot
stand is gekomen en dat inhoudelijk daartegen geen doorslaggevende bezwaren
door Menaldumadeel zijn aangevoerd.
De Commissie verwijst ten aanzien van het eerste door de heer Kingma aange
voerde bezwaar naar hetgeen hiervoor is gesteld. Hoewel dit niet tot haar
taak behoort, onderkent de Commissie wel degelijk de risico's, die de T.O.P»
met zich mee kan brengen voor het vee van de heer Kingma. De Commissie
spreekt de hoop uit, dat aan deze problematiek in het kader van de Hinderwet-
procedure de grootst mogelijke aandacht zal worden besteed.
Tenslotte is de Commissie van mening, dat de eventueel door de heer Kingma
te lijden planschade pas aan de orde kan komen in het kader van een proce
dure als bedoeld in artikel 49 van de Vet Ruimtelijke Ordening.
Advies van de Raadsadviescommissie.
Be Commissie adviseert de Raad beide bezwaarschriften o.g.v. de onder V.
genoemde overwegingen ongegrond te verklaren en te besluiten conform
bijgevoegd ontwerp-besluit.