- 2 - 2. Gemeentelijke bezwaren tegen de voorgestelde herstructurering. Bij meerdere gelegenheden hebben wij ais Friese gemeenten te ken nen gegeven ten principale bereid te zijn de taak en functie van de rijksoverheid met betrekking tot de onderhavige werksoort over te ne men. Wij zijn evenwel van mening, dat het dragen van de verantwoordelijk heid voor dit beleid door gemeenten zou moeten plaatsvinden vanuit een gelijkwaardig vertrekpunt en op basis van dezelfde condities als tot nu toe voor de rijksoverheid hebben gegolden. In de beleidsvoornemens van de rijksoverheid komt dit onvoldoende tot zijn recht. Over de voorstellen kan het volgende worden opgemerkt. - de decentralisatie van bevoegdheden gaat in de geformuleerde voor stellen in het kader van de ontwerp-rijksregeling gepaard met forse kortingen op de budgetten voor plaatselijke activiteiten, die hier en daar oplopen tot 40%; - er wordt een stringente scheiding aangebracht tussen de (tweedelijns) steunfunctie (onder verantwoordelijkheid van en gefinancierd door het rijk) en het lokale uitvoerende werk (onder verantwoordelijkheid van de gemeente De gevolgen voor het uitvoerende werk van de decentralisatievoornemens van het rijk zijn ondermeer, dat de gemeenten, gelet op de financiële (on)mogelijkheden van de gemeente, welhaast gedwongen zijn de opgelegde kortingen door te geven aan de plaatselijke groeperingen. Hoewel W.V.C al in 1982 had aangekondigd prioriteiten te willen stellen binnen het uitvoerende werk, is er tot nu toe niets van gebleken. Het doorschuiven van de bezuinigingen naar de gemeenten betekent een aanslag op de prille samenwerking tussen gemeenten en de plaatsen organisaties. De gemeenten achtten zich toen en nu nog steeds zeer wel in staat om verantwoordelijkheid te dragen voor het ondersteunende werk, mits daarvoor voldoende middelen in het vooruitzicht worden gesteld zodat gefaseerd gestalte kan worden gegeven aan de steunfuncties die uitein delijk uitgeoefend moeten worden. In dit standpunt voelen wij ons, samen met de betrokken gemeenten, gesterkt door een aantal ontwikkelin gen op plaatselijk niveau, waarop hierna zal worden ingegaan. 3. Relevante ontwikkelingen. In het afgelopen decennium zijn op verschillende plaatsen in Friesland waar zich concentraties voordoen van inwoners afkomstig uit Suriname of de Antillen vrijwilligersorganisaties ontstaan waartoe leden uit de betrokken etnische groepen zelf het initiatief hebben genomen. Zo zijn er in deze provincie in Sneek, Heerenveen, Lemsterlan. Franeker/HarlingenDrachten/Gorredijk, Weststellingwerf en Leeuwarden in de loop der jaren belangenorganisaties ontstaan van Surinamers en Antillianen, waarbij zich geleidelijk aan de behoefte deed gevoelen aar onderlinge afstemming en samenbundeling van initiatieven en activiteiten. Deze behoefte aan meer samenhang en coöperatie op provinciale schaal (welke voortkwam uit de organisaties zelf) heeft geleid tot de oprich ting van een provinciale federatieve organisatie: de Federatie Frieschr Surinaamse en Antilliaanse Organisatie "Eendracht". Het is in dit verband van belang op te merken, dat de behoefte die op plaatselijk niveau kenbaar is gemaakt vooraleerst betrekking had op het uitvoeren van sociaal-culturele, educatieve, recreatieve en rela- tiebevorderende activiteiten. De steunverlenende rol van de Federatie heeft dan ook met name weerklank gevonden voor zover deze aansloot bij het (bevorderen van het) ontstaan van plaatselijke uitvoerende act:. viteiten. De situatie die recentelijk is ontstaan doordat nagenoeg alle or ganisaties zich hebben losgemaakt van het federatieve verband kan opgevat worden als een verdere illustratie van het gevoelen dat leeft onder de Friese zelforganisaties van Antillianen en Surinamers om het primaat te leggen bij plaatselijke uitvoerende activiteiten die door bedoelde organisaties zelf worden uitgevoerd. Het is dan ook niet zonder reden dat de Friese gemeenten zich tegen het Ontwerp-rijksprogramma 1985 hebben gekeerd. Immers, door de rijksover heid wordt weliswaar het belang van het uitvoerende welzijnswerk voor Surinamers en Antillianen erkend, maar het hoofdaccent in de vertaling in financiële middelen ligt onmiskenbaar op de ontwikkeling van de steun functie-organisaties, die ook beleidsmatig tot de bemoeienis van de rijksoverheid blijven behoren. Veelzeggend is in dit verband de door het rijk gehanteerde formulering dat de in het vooruitzicht gestelde middelenstroom voor lokale activi teiten als "aanvullend" moet worden gezien op hetgeen gemeenten uit "reguliere middelen" kunnen bekostigen. De Friese gemeenten hadden en hebben grote bezwaren tegen de impliciete keuze die ten grondslag ligt aan de in het Rijksprogramma Welzijn Min derheden gehanteerde beleidslijn, namelijk om eerst te stipuleren welk budget besteed zou moeten worden aan de steunfunctie in deze werksoort, en pas na aftrek daarvan middelen voor lokaal uitvoerend werk vast te stellen. Deze werkwijze lijkt ook haaks te staan op het uitgangspunt dat de rijksoverheid zelf heeft gekozen n.l.: "binnen het welzijnswerk- beleid voor minderheden zal de nadruk worden gelegd op het uitvoerend welzijnswerk, waarbij het eigen initiatief en de eigen inzet van leden van minderheden nadrukkelijk ruimte krijgen". De gemeenten stelden dan ook als voorwaarde voor overname van de beleids verantwoordelijkheid voor deze werksoort, dat beschikt kon worden over een reëel activiteitenbudget. Daarbij werd door de gemeenten niet op voorhand uitgesloten, dat het proces van herstructurering en decentra lisatie zou kunnen leiden tot een zekere mate van taakuitzuivering bij de betrokken categoriale instellingen, hetgeen consequenties zou kunnen hebben voor de toedeling van financiële middelen ten behoeve van de di verse plaatselijke initiatieven. De vormgeving van de steunfunctie en met name de vraag hoe groot de omvang van de formatie daarvan moet zijn en welk budget voor apparaats kosten/activiteiten benodigd zal zijn, zou in deze gedachtengang dan ook pas in tweede instantie dienen te worden beantwoord. In het gesprek dat in december 1984 met vertegenwoordigers van W.V.C. heeft plaatsgevonden, hebben de gemeenten de hiervoor genoemde knelpunten, tesamen met die welke verband hielden met de voorgestelde kortingen, te berde gebracht. Van de zijde van het departement is dienaangaande gesteld dat de bereidheid bestaat bedoelde kortingen ge faseerd door te voeren en wel zodanig, dat gedurende drie jaar (1985, 1986, 1987) tot stapsgewijze afbouw van het bestaande bestedingsvolume zou worden overgegaan. Voorts zou het tot de mogelijkheden behoren om het budget ten behoeve van de accommodaties in Leeuwarden en Sneek ook in de toekomst te continueren en te verhogen met een afkoopsom voor de kosten van een beheerder. Met name door het korte tijdsbestek dat resteerde om het overnemen van deze werksoort voor 1 januari 1985 te effectueren, hebben de be trokken gemeentebesturen daarop besloten het welzijnswerk voor Surina mers en Antillianen in 1985 (nog) niet over te nemen en in 1985 met voorstellen te komen op basis waarvan in de ogen van de Friese gemeenten de herstructurering in 1986 gestalte zou kunnen krijgen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1985 | | pagina 529