-2-
IV. Ter inzagelegging van de stukken en hoorzitting.
De op de zaak betrekking hebbende stukken hebben van 3 tot en met 7 november
1986 ter gemeentesecretarie ter inzage gelegen. De stukken zijn aan appel
lant toegezonden. Appellant en zijn vertegenwoordigers en de vertegenwoordiger
van Burgemeester en Wethouders zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten
mondeling toe te lichten op een hoorzitting van de Raadsadviescommissie
voor de beroep- en bezwaarschriften op 19 november 1986 om 16.00 uur in
het Stadhuis. Tijdens de hoorzitting werd vastgesteld, dat geen schorsing
bij de Voorzitter van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State was
gevraagd i.v.m. de uitvoering bij voorraad van de aanschrijving. Voor het
overige werden geen nieuwe zaken naar voren gebracht.
V. Overwegingen en advies van de Raadsadviescommissie voor de beroep- en
bezwaarschriften
De commissie stelt vast, dat de bestreden beschikking berust op de artikelen
294, eerste lid, en 299, eerste lid, onder f, van de Bouwverordening. De
beschikking zelf bevat twee onderdelen, nl. de aanschrijving om binnen één
maand de grondhopen te verwijderen en de toepassing van artikel 31, eerste
lid, van de Woningwet, de zg. uitvoerbaarverklaring bij voorraad, ondanks
evtberoep of bezwaar.
De commissie is van oordeel, dat hantering van artikel 299, eerste lid,
van de Bouwverordening ten onrechte is geschied, aangezien hinder als gevolg
van begroeiing van de grondhopen hoogstens aanleiding zou kunnen zijn die
hinderlijke begroeiing te doen verwijderen, niet de grondhopen zelf. Blijft
over de grondslag van artikel 294, eerste lid, van de Bouwverordening, welke
als gerechtvaardigd kan worden beschouwd, gelet op de situatie ter plaatse.
De commissie stelt vast, dat noch uit de stukken, noch uit de mondelinge
toelichting tijdens de hoorzitting is gebleken, dat de heer Hofstra voor
10 september 1986 (de datum van de aanschrijving) op enigerlei wijze een
concrete waarschuwing heeft ontvangen om op korte termijn maatregelen te
nemen. Integendeel. Uit de brief van 23 juli 1986 van Burgemeester en Wethouders
aan bewoners van Oan 'e Dyk te Snakkerburen valt af te leiden, dat slechts
over een grondtransactie met Hofstra is onderhandeld.
De meerderheid van de commissie is op deze gronden van oordeel, dat, na
een gedogen van vier jaar lang van de bestaande toestand, terwijl reeds
een deel van de grondhopen was verwijderd, een plotselinge aanschrijving
met een maximale termijn van één maand met dreiging van politiedwang in
strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur. Dit geldt evenzeer voor
de hantering van artikel 31, eerste lid, van de Woningwet nu noch gevaar,
noch dusdanig ernstige hinder aanwezig was, dat onmiddellijk ingrijpen ge
rechtvaardigd was. Burgemeester en Wethouders stellen in hun reactie dd.
3 november 1986, dat de visuele hinder bepalend was voor het optreden. Vi
suele hinder, die vier jaar lang geen reden was tot optreden, rechtvaardigt
naar de mening van de meerderheid van de commissie niet het plotselinge
optreden, zoals dat nu is geschied. Dat appellant er in is geslaagd binnen
de gestelde termijn aan de aanschrijving te voldoen, doet aan de onjuistheid
ervan niet af, evenmin als het feit, dat appellant geen schorsing bij de
Voorzitter van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State heeft gevraagd.
Dit laatste immers heft de eigen verantwoordelijkheid van Burgemeester en
Wethouders niet op. Het feit, dat er in de voorafgaande jaren r..ot Hofstra
contact is geweest over de jachthaven en een grondtransactievormt geen
redelijke grondslag voor deze wijze van aanschrijven. De meerderheid van
de commissie is derhalve van oordeel, dat de aanschrijving van 10 september
1986 in die vorm niet in stand kan blijven en dat een termijn van twee maanden
-3-
in acht had moeten worden genomen, terwijl geen toepassing had behoren te
worden gegeven aan artikel 31, eerste lid, van de Woningwet. De Raad wordt
geadviseerd het beroepschrift gegrond te verklaren en te besluiten conform
bijgevoegd concept-besluit.
Eén lid van de commissie is van mening, dat de aanschrijving van 10 september
1986 in die vorm wel terecht is gedaan, gelet op de onwilligheid van de
heer Hofstra om met de gemeente serieus in overleg te treden over de proble
matiek. Hofstra had derhalve veel eerder zelf kunnen optreden. Hij adviseert
de Raad derhalve het beroepschrift ongegrond te verklaren.
Secretaris
(mr. k.jy? van Dijk)