- 2 - III. Reactie van Burgemeester en Wethouders. Bij brief van 3 maart 1987 hebben Burgemeester en Wethouders op het bezwaar schrift van de Stichting gereageerd. Hun reactie komt, samengevat, op het volgende neer: a. Gelet op het feit, dat de rijksbijdragen in het onderhavige geval jaarlijks worden vastgesteld, kan de gemeente niets anders doen dan het eveneens jaarlijks vaststellen van het subsidie. De rijksbijdragen kunnen flucture- ren. Gelet op die onzekerheid kan het subsidieniveau niet worden gegaran deerd en dienen de arbeidsovereenkomsten naar de mening van de gemeente op tijdelijke basis te zijn (artikel 10, lid 2, sub d, CAO Welzijnswerk). b. Het aangaan van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd is een kwestie van de stichting met haar werknemer. De stellingname van de gemeente in dezen moet dus formeel worden gezien als een weigering te subsidiëren in de extra kosten voortvloeiende uit omzetting van het dienst verband van bepaalde in onbepaalde tijd. c. Het niet aangeven van de tijdelijkheid van het dienstverband bij de subsi diebeschikkingen en bij de start van de verschillende projectonderdelen ligt voor de hand, nu het gaat om een jaarlijkse beoordeling van de activi teiten. Elders is er nooit discussie over geweest. d. De door de stichting genoemde rechtsongelijkheid is op zichzelf juist, doch niet uniek. Bij de gemeente komt dit verschil in aanstelling ook veel voor. De vaste aanstelling van de coördinator is belangrijk voor de continuïteit van de stichtingsleiding. Hieruit en uit de instemming met het aangaan van meerjarige verplichtingen t.a.v. de huisvesting kan worden afgeleid, dat het voortbestaan van de stichting niet ter discussie staat. e. Toegezegd is, dat, zodra meer zekerheid is verkregen over de rijksbijdragen (per 1-1-1988), opnieuw zal worden bekeken in hoeverre het verantwoord is in te stemmen met vaste aanstellingen. In principe bestaat hiertegen dus geen bezwaar, doch de gemeente wil in dit stadium niet het financiële risico lopen. Hieronder wordt niet alleen de wachtgeldverplichting verstaan, maar ook de periode van opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbe paalde tijd. f. Niet de zg. experimenteerperiode, maar uitsluitend de aard en de financiering hebben bij de gemeente een bepaalde rol gespeeld. Op grond van het bovenstaande wordt in overweging gegeven het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. IV. Terinzagelegging van de stukken en hoorzitting. De op de zaak betrekking hebbende stukken zijn in het bezit gesteld van het bestuur van de stichting. De vertegenwoordigers van de stichting en van Burge meester en Wethouders zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten mondeling nader toe te lichten tijdens de hoorzitting van de Raadsadviescommissie voor de beroep- en bezwaarschriften op 12 maart 1987 om 16.30 uur in de Visscherzaal van het Stadhuis. Tijdens de hoorzitting kwam duidelijk vast te staan, dat er onderscheid kan worden gemaakt tussen het project Meisjeswerk en de normale werkzaamheden van de stichting. Tevens spitste de discussie zich toe op de vraag wat nu moest worden verstaan onder werkzaamheden met een tijdelijk karak ter. V. Overwegingen en advies van de Raadsadviescommissie voor de beroep- en bezwaar schriften De commissie stelt vast, dat het project Meisjeswerk beschouwd dient te worden als een experiment, dus als een vorm van werkzaamheid met een tijdelijk karak ter. Artikel 10, lid 2, sub d, van de CAO Welzijnswerk is derhalve van toepas sing. - 3 - Van de verplichting tot het sluiten van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is hier geen sprake. Hieraan doet voor de situatie van dit moment en voor de besluitvorming in de Raad van december 1986 niet af, dat bij evaluatie na af loop van het experiment (medio 1987) besloten zou kunnen worden het experiment voort te zetten c.q. om te zetten in een continu project. De Raad heeft in deze dus terecht besloten, dat van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geen sprake behoeft te zijn. De commissie is van mening, dat dit anders ligt in het geval van de vaste mede werkers van de stichting. De werkzaamheden waarvoor deze mensen zijn aangenomen zijn naar hun aard en duurzaamheid niet als werkzaamheden met een tijdelijk karakter te beschouwen. Het feit, dat over de werkzaamheden een schaduw hangt van een wankele financiële positie in verband met de onzekerheid omtrent de rijks bijdrage doet daaraan niet af. Het gaat immers om de juiste toepassing van de CAO Welzijnswerk, waartoe de stichting als werkgeefster moreel en feitelijk is verplicht en waarop zij ook kan worden aangesproken. Vast staat, dat de gemeente de welzijnsinstellingen in het kader van de subsidiëring verplicht die CAO toe te passen. Dit betekent naar het gevoelen van de commissie tevens, dat de ge meente daarvan de negatieve consequenties moet aanvaarden, ook al is de gemeente niet formeel aan die CAO gebonden. De verwijzing naar artikel 10, lid 2, sub d, is, gelet op het duurzame karakter van de werkzaamheden onjuist, welke de consequenties voor eventuele wachtgeldverplichtingen ook zijn. De Raad heeft op dit punt naar het oordeel van de commissie een onjuiste beslissing genomen. De commissie adviseert de Raad derhalve: - het bezwaarschrift ongegrond te verklaren voor zover het betrekking heeft op de arbeidsovereenkomst van de medewerksters ten behoeve van het project Meisjeswerk; - het bezwaarschrift gegrond te verklaren voor zover het betrekking heeft op de arbeidsovereenkomst van de vaste medewerkers van de stichting. De commissie merkt bij dit laatste op, dat aan de hand van de ter beschikking gestelde cijfers niet kan worden overzien om welk bedrag het hier exact gaat, doch meent te kunnen volstaan met de opmerking, dat de financiële consequenties die voortvloeien uit de omzetting van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in die voor onbepaalde tijd in het onderhavige geval in aanmerking komen om te worden gesubsidieerd in het kader van het Programma Sociaal Cultureel Werk 1987. De commissie stelt de Raad voor te besluiten overeenkomstig bijgevoegd ontwerp besluit.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1987 | | pagina 130