- 2 -
Om verschillende redenen is het programma vrij beknopt.
Ten eerste is de tijd van voorbereiding erg kort gebleken. Weliswaar was er
al geruime tijd sprake van invoering van de basiseducatie, maar de datum van
invoering en de plannen zelf zijn nogal eens gewijzigd, terwijl er voorts tal
van onzekerheden bleven bestaan. In een dergelijke situatie, zonder dat de defi
nitieve plannen duidelijk waren, is het voor alle betrokkenen moeilijk tot
beleidsontwikkeling te komen.
Voorts is ook de materie buitengewoon complex, met name omdat er sprake is
van de overgang van een bestaande situatie (met verschillende regelingen,
ervaringen en tradities) naar een nieuwe. In feite is het onjuist dat, waar het
rijksbeleid t.a.v. de basiseducatie zo lang onduidelijk is gebleven de gemeenten
er zorg voor moeten dragen binnen een zeer kort tijdsbestek ingrijpende
beslissingen te nemen.
Overigens zijn ook thans nog niet alle onzekerheden opgelost. Mede als
gevolg hiervan zijn enkele elementen in het ontwerp-programma nog niet
uitgewerkt. Zo wordt geen bijzondere aandacht geschonken aan de deskundigheids
bevordering en de ondersteuning. Een van de redenen daarvoor is dat de provin
ciale werkgroep die hiervoor een plan moet ontwikkelen nog weinig vorderingen
heeft gemaakt. Ook dient er nog overleg van de minister met de Kamer over dit
onderwerp plaats te vinden. Voorts wordt niet ingegaan op de wijze van uit
voering van het programma.
Wel is duidelijk dat het programma-aanbod zowel centraal als decentraal zal
worden uitgevoerd. De verhouding tussen beide is echter een punt van nadere
discussie en hangt o.a. sterk af van de vraag van de deelnemers. Tenslotte wordt
geen aandacht besteed aan de mogelijkheden tot regionalisering. Uit contacten
met een aantal regio-gemeenten is gebleken dat de voorkeur thans uitgaat naar
een lokale opzet van de basiseducatie.
Wanneer een en ander op plaatselijk niveau gestalte heeft gekregen zou
opnieuw de kwestie van een regionale opzet aan de orde gesteld kunnen worden.
Op twee aspecten willen wij tenslotte nader ingaan, t.w. de institutionele
vormgeving en de financiële aspecten.
De institutionele vormgeving.
In onze gemeente zijn met name drie instellingen betrokken geweest bij de
uitvoering van voorlopers van de basiseducatie, t.w. Het Baken, het Vormingswerk
voor Jong Volwassenen (VJV) en het Fries Avondcollege (FAC).
Daarnaast werden op kleinere schaal nog tal van activiteiten uitgevoerd
en/of georganiseerd door een aantal andere organisaties.
Tussen Het Baken en het VJV werden al in de loop van 1982 besprekingen
gevoerd met het oog op vergaande samenwerking tussen beide instituten, eventueel
resulterend in een fusie. Deze besprekingen kwamen in de loop van 1985 meer in
het perspectief van de basiseducatie te staan. Op ons initiatief zijn in de loop
van 1985 en 1986 een aantal besprekingen gevoerd tussen vertegenwoordigers van
deze beide instellingen, het FAC en de gemeente. Daarbij werd al vrij snel
overeenstemming bereikt over het streven naar de vorming van één uitvoerende
instelling voor de basiseducatie in de gemeente.
- 3 -
Enerzijds ging het dus om de fusie tussen twee instellingen, daarnaast echter om
de vorming van een instelling voor de basiseducatie. Tussen beide bestaat
uiteraard een duidelijke samenhang. De fusie tussen Het Baken en het VJV heeft
betrekking op alle werkterreinen (d.w.z. de basiseducatie, het overig vormings-
en ontwikkelingswerk en de ondersteuning).
In de RBE is bepaald dat de basiseducatie organisatorisch en financieel
gescheiden moet zijn van andere activiteiten, hetzelfde geldt overigens ook voor
de ondersteuning. Fusie tussen Het Baken en het VJV zal dus moeten leiden tot
vorming van drie afzonderlijke instellingen, die eventueel wel onder één bestuur
kunnen vallen. Voorts dienen bij de vorming van de instelling voor de basisedu
catie uiteraard de, overigens beperkte, basiseducatie-activiteiten van het FAC
te worden betrokken.
De door de besturen van Het Baken en het VJV ingestelde stuurgroep heeft in
februari 1987 haar eindrapport uitgebracht.
Ten aanzien van de organisatorische vormgeving heeft de stuurgroep een
voorkeur voor de vorming van een Stichting Volwasseneneducatie, waaronder
ressorteren de Instelling voor Basiseducatie, de Instelling voor Vormings- en
Ontwikkelingswerk voor Volwassenen (V.O.V.) en de Instelling voor Ondersteuning
(het zgn. Educatief Centrum).
Aan een dergelijke opzet zijn zowel voor- als nadelen verbonden. Voordelen
kunnen liggen in de sfeer van beperking "overhead", kortere overlegstructuren
tussen verwante beleidsterreinen etc.; nadelen kunnen liggen in vermenging van
belangen.
Er zal, wanneer dit voorstel wordt overgenomen, dan ook in elk geval een
duidelijke organisatiestructuur moeten komen, waarin de verschillende verant
woordelijkheden en bevoegdheden zijn weergegeven. Dat geldt zowel t.a.v. de
bestuurssamenstelling, als t.a.v. de samenstelling van de directie en de plaats
van de coördinatoren. Aangezien het belang hiervan verder gaat dan enkel de
fusie tussen Het Baken en VJV is het gewenst dat met de betrokkenen, waaronder
ook Fries Avondcollege en gemeente, verder wordt overlegd. Te zijner tijd
zullen wij U hierover nader informeren.
Financiële aspecten.
De invoering van de RBE betekent dat er een nieuwe bekostigingssystematiek
wordt ingevoerd. Deze systematiek zal met ingang van 1 januari 1989 in een
periode van vier jaar geleidelijk worden ingevoerd (de zgn. vereveningsperiode)
zodat met ingang van 1 januari 1993 het nieuwe systeem volledig van kracht
wordt
Per 1 januari 1987 stelde het Rijk op grond van de diverse "voorlopers" een
budget van 1.484.515,beschikbaar.
Ook voor 1988 stelt het Rijk dit bedrag beschikbaar; daarbij dient de
gemeente ervoor te zorgen dat dit bedrag wordt doorgesluisd naar de
instelling(en) voor basiseducatie die voortkomt (voortkomen) uit de in de des
betreffende gemeente opererende voorlopers. Een en ander betekent dat het Rijk
voor de periode augustus t/m december 1987 een budget van
5/12 x 1.484.515,618.550,beschikbaar stelt voor de uitvoering van de
basiseducatie.
Grondslag voor de berekening van de rijksbijdrage is het bedrag per
deelnemer per contactuur. Deze rekeneenheid is voor 1987 bepaald op 15,08. Dit
betekent dat in 1987 totaal 618.550,15,08 41.018 contacturen kunnen
worden uitgevoerd.
Het bedrag van 618.550,(en daarmee het op grond van dit bedrag uit te
voeren aantal contacturen) wijkt af van het bedrag dat in het Programma basis
educatie 1987 en de daarbijbehorende bijlage is opgenomen. Een en ander is het