IV. Terinzagelegging van de stukken en hoorzitting.
De op deze zaak betrekking hebbende stukken zijn appellant op
24 februari 1987 en 6 maart 1987 toegezonden. Mevrouw M. de Groot, ver
tegenwoordigster van appellant en de vertegenwoordiger van Burgemeester en
Wethouders zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te
lichten tijdens een hoorzitting van de Raadsadviescommissie voor de beroep
en bezwaarschriften op 12 maart 1987 om 16.00 uur in het Stadhuis.
Tijdens de hoorzitting stelde vertegenwoordigster van appellant dat deze
tot de zomervakantie nog met zijn studie bezig is. Voor 1 augustus 1987 zal
het daarom heel moeilijk worden de woning te herstellen. Dit geldt te meer
daar appellant zelf een deel wil uitvoeren, een ander deel zal door een
timmerman moeten gebeuren.
V. Overwegingen en advies van de Raadsadviescommissie voor de beroep- en be
zwaarschriften.
Artikel 25, eerste lid onder b van de Woningwet bepaalt dat indien een wo
ning, ofschoon niet tot bewoning ongeschikt, wegens strijd met de Bouwver
ordening of uit andere hoofde noodzakelijk verbetering behoeft, Burgemees
ter en Wethouders de eigenaar, of degene die uit andere hoofde bevoegd is
voorzieningen te treffen, aanschrijven tot het treffen van voorzieningen in
een door hen te bepalen termijn.
Artikel 307 van de Bouwverordening bepaalt dat een voor bewoning bestemd
gebouw zich niet in een toestand mag bevinden die nadeel voor de bruikbaar
heid oplevert, ten gevolge van onvoldoende onderhoud en/of ten gevolge van
onvoldoende inrichting.
Artikel 310 van de Bouwverordening bepaalt dat een bouwwerk zodanig moet
zijn dat het bouwwerk zowel op zich als in verband met de omgeving voldoet
aan redelijke eisen van welstand.
Appellant noch zijn vertegenwoordigster hebben de gebreken als genoemd in
de onderhavige aanschrijving ontkend.
Evenmin hebben zij de rechtmatigheid van de aanschrijving bestreden.
Appellant heeft er wel opgewezen dat zijn financiële middelen niet toerei
kend zijn voor het treffen van de voorzieningen.
Tevens had hij tot de zomer geen tijd om iets aan de woning te doen in ver
band met het volgen van een studie.
De commissie meent dat dit argument in dezen niet relevant is. De Woningwet
dient in artikel 25 een volkshuisvestingsbelang. In dit kader kan alleen
dit belang worden getoetst en kunnen niet de financiële of andere bedingen
van een huiseigenaar worden gewogen.
In hun bovengenoemd advies zeggen Burgemeester en Wethouders er geen be
zwaar tegen te hebben dat appellant nog een termijn van drie maanden na
verzending van de onderhavige raadsbeslissing, wordt gegeven om alsnog aan
de aanschrijving te voldoen.
De commissie merkt daarbij op dat appellant reeds in december 1984 via een
ambtelijk schrijven op de hoogte is gesteld van de onaanvaardbare toestand
van zijn woning.
Een langere termijn om de woning te herstellen is dan ook niet wenselijk.
Niettemin ziet zij in dit geval, ondanks haar hiervoor genoemde opvattingen
onvoldoende reden om af te wijken van het advies van Burgemeester en Wet
houders
Om deze reden adviseert zij de aanschrijving in de hiervoor door Burgemees
ter en Wethouders aangegeven wijze aan te passen.
De commissie adviseert de Raad het beroepschrift d.d. 25 januari 1987 tegen
de aanschrijving d.d. 9 januari 1987, kenmerk R.O.V. nr. 61 MG/GS van
appellant ongegrond te verklaren en mitsdien de aanschrijving instand te
laten met dien verstaande dat appellant tot drie maanden na de verzenddatum
van het raadsbesluit de tijd wordt gelaten om alsnog aan de aanschrijving
te voldoen. Mitsdien geeft zij U in overweging te besluiten conform bij
gevoegd ontwerp-besluit.
plv. voorzitter.
plv. secretaris.
mr. C.O. Rommerts.
mr. P.J. Achterhof.
- 2 -
- 3 -