Vaststelling percentageregeling voor beeldende kunstopdrachten.
Bijlage no. 251 Leeuwarden, 18 juni 1987.
Aan de Gemeenteraad.
In Uw vergadering van 10 maart 1986 heeft U besloten de Nota Kunstbeleid en
de daarbij behorende Nadere Standpuntbepaling vast te stellen en te hanteren als
uitgangspunt voor het te voeren beleid op het terrein van de cultuur.
In genoemde Nadere Standpuntbepaling hebben wij toegezegd U een voorstel voor te
leggen betreffende de invoering van een percentageregeling voor beeldende kunst
opdrachten. In het collegeprogramma is deze toezegging nogmaals onderstreept
waarbij speciale aandacht is gevraagd voor de toepassing van deze regeling in
stadsvernieuwingsgebieden.
Ter nadere toelichting merken wij hieromtrent het volgende op.
De eerste percentageregelingen zijn reeds in de vijftiger jaren door het
Rijk in het leven geroepen. Volgens deze regelingen wordt een bepaald percentage
van de bouwkosten van rijksgebouwen en onderwijsinstellingen gereserveerd voor
de inschakeling van kunstenaars bij de kunstzinnige vormgeving van de desbetref
fende gebouwen.
In navolging hiervan hebben in de loop der jaren diverse gemeenten en pro
vinciale overheden een soortgelijke percentageregeling ingevoerd.
Invoering van een dergelijke regeling heeft tot doel:
het werk- en leefklimaat van de bebouwde omgeving te verbeteren;
de bewoners in contact te brengen met werken van eigentijdse beeldende
kuns t
de relatie tussen beeldende kunst en architectuur te bevorderen.
Tegelijkertijd beoogt de regeling een uitbreiding van de mogelijkheden om
beeldende kunstenaars opdrachten te verstrekken. Als zodanig is er een direct
effect op de inkomensvorming van beeldende kunstenaars.
Dit effect wordt op het moment, dat de Minister van Sociale Zaken en Werk
gelegenheid zijn voornemen tot afschaffing van de B.K.R. tot uitvoering brengt,
alleen nog maar belangrijker.
Ten aanzien van de percentageregeling, zoals die thans aan U wordt voorge
legd kan nog het volgende opgemerkt worden.
Ten einde aan de intentie van de percentageregeling zo veel mogelijk recht te
doen, hebben wij gekozen voor een brede reikwijdte van de regeling. Zoals uit de
ontwerp-percentageregeling naar voren komt beperkt de regeling zich niet alleen
tot de bouw van gemeentelijke gebouwen, maar vallen ook stichtings- en uit
voeringskosten van andere gemeentelijke bouwprojecten, zoals de (her)inrichting
van stadsuitbreidings- en stadsvernieuwingsgebieden onder de vigeur van de
regeling.
Bij het afzonderen van een percentage van de desbetreffende budgetten t.b.v.
kunstopdrachten is naar voorbeeld van diverse andere gemeenten een "glijdende"
schaal ingebouwd (van 1 naar 2%), omdat wij menen dat in verhouding tot de
omvang van het project, een reëel bedrag beschikbaar moet zijn.