r is - 2 - IV.a. Terinzagelegging van de stukken en hoorzitting. De op deze zaak betrekking hebbende stukken zijn appellant op 24 februari, 6 maart en 8 mei 1987 toegezonden. Appellant en de vertegenwoordiger van Burgemeester en Wethouders zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten tijdens een hoorzitting van de Raadsadviescommissie voor de beroep- en bezwaarschriften op 12 maart 1987 en 20 mei 1987 in het Stadhuis. Eveneens werd RUHA Leeuwarden B.V. voor genoemde hoorzitting uitgenodigd. Deze verscheen in de persoon van de heer M.M. Rurenga op de hoorzitting van 12 maart 1987. De inhoud van de opmerkingen van appellant gedaan tijdens de hoorzitting is als volgt: Hij bevestigde nog steeds eigenaar te zijn van het pand. Daar bij stelde de heer Rurenga, vertegenwoordiger van RUHA Leeuwarden B.V. dat de onderhavige aanschrijving de verkoop aan genoemde B.V. heeft doorkruist. Verder zegt appellant de aannemer Zijlstra te Bergum opdracht te hebben gegeven de punten zoals vermeld in de onderhavige aanschrijving te herstellen. Op 15 sep tember 1986 ontving hij hiervoor een rekening. Het aannemers bedrijf had voor 4.500,vertimmerd. Appellant heeft bij het begin van de hoorzitting verder bevestigd dat hij de aanschrijving op inhoudelijke punten niet bestrijdt. Verder verloop van procedure. Naar aanleiding van het verhandelde op de hoorzitting van 12 maart 1987 heeft de commissie de Dienst Stadsontwikkeling gevraagd een nader onderzoek in te stellen naar de toestand van het pand Van der Kooystraat 13 te Leeuwarden. Op 6 april 1987 heeft genoemde dienst de commissie gerapporteerd Appellant/een kopie gezonden van de rapportage. Hij is daarbij in staat gesteld om zowel ten overstaan van de commissie te reageren als wel haar schriftelijk van zijn commentaar te doen blijken. Appel^lant heeft bij schrijven van 18 mei 1987 Burgemeester en Wethouders gevraagd vrijgesteld te worden van een verdere onderhoudsplicht o.a. omdat hij reeds onderhoud heeft doen uitvoeren. V. Overwegingen en advies van de Raadsadviescommissie voor de beroep- en bezwaarschriften. Op grond van artikel 25, eerste lid onder b van de Woningwet schrijven Burgemeester en Wethouders de eigenaar van de woning of degene die uit andere hoofde bevoegd is voorzieningen te treffen aan, indien deze woning hoewel niet ongeschikt tot bewoning, wegens strijd met de Bouwverordening noodzakelijk verbetering behoeft. Het vierde lid van dit artikel stelt dat zowel degene tot wie de aanschrijving zich richt, alsmede zijn opvolger verplicht is om daar aan te voldoen. Artikel 307 van de Bouwverordening bepaalt dat een voor bewoning bestemd gebouw zich niet in een toestand mag bevinden die nadeel voor de bruikbaarheid oplevert, ten gevolge van onvoldoende onderhoud en/of ten gevolge van onvoldoende inrichting. Artikel 310 van de Bouwverordening bepaalt dat een bouwwerk zoda nig moet zijn dat het bouwwerk zowel op zichzelf als in verband met de omgeving voldoet aan redelijke eisen van welstand. IV.b. - 3 - De commissie merkt op dat haar uit onderzoek tijdens bovenge noemde hoorzitting van 12 maart 1987 niet is gebleken dat het perceel Van der Kooystraat 13 in eigendom is overgedragen aan een derde, of dat aan een derde anders dusdanige rechten zijn overgedragen dat deze verplicht is tot het treffen van voor zieningen. Appellant heeft deze bevindingen op meergenoemde hoorzitting van 12 maart 1987 noch op een tijdstip daarna weersproken. De commissie beschouwt dan ook appellant als eigenaar in de zin van bovengenoemd artikel 25, eerste lid onder b van de Woningwet. De commissie merkt op dat appellant de onderhavige aanschrijving niet inhoudelijk heeft bestreden. Wel heeft hij de commissie een rekening van een aannemersbedrijf gedateerd 15 september 1986 overhandigd onder de mededeling dat hij het aannemersbedrijf heeft verzocht de aanschrijving uit te voeren. Nader onderzoek voor de commissie uitgevoerd door de Dienst Stadsontwikkeling leert (gelet op haar rapportage d.d. 6 april 1987 kenmerk 1689 EGK/HZ 61-69 BZ) dat aan de aanschrijving is voldaan op een tweetal punten (1 en 3) te weten: de vervanging van een rotte stijl van een kozijn in de voorgevel en de vervanging van het rotte kozijn van de dakkapel op het voordak. De commissie adviseert dan ook het beroepschrift met betrekking tot deze punten gegrond te verklaren. Met betrekking tot de overige vermelde gebreken in de onderhavige aanschrijving merkt de commissie op dat uit de hiervoorgenoemde rapportage van de Dienst Stadsontwikkeling blijkt dat deze gebre ken nog steeds niet zijn hersteld. Appellant heeft dit naderhand ook niet meer bestreden. De commissie meent dan ook dat de aanschrijving voor het overige in stand kan blijven. Appellant heeft echter vrijstelling gevraagd van de verplichtingen voortvloeiende uit de aanschrijving. De commissie merkt op dat het doel van bovengenoemde artikelen van de Woningwet is om een behoorlijk woningbestand te handhaven. Aan de woning Van der Kooystraat 13 kleven onderhoudsgebreken en om te voorkomen dat de woning in staat van verval raakt dient de eigenaar dan ook te zorgen dat de woning weer in goede staat komt te verkeren. Om deze reden meent de commissie dat geen vrijstelling moet wor den verleend. Gelet op de in de aanschrijving gestelde termijn acht de com- ?.cceptabel missie hetjom betrokkene nog een termijn van twee maanden na verzenddatum van het raadsbesluit te geven zodat op redelijke wijze aan die aanschrijving kan worden voldaan. De commissie adviseert de Raad het beroepschrift d.d. 24 januari 1987 tegen de aanschrijving d.d. 9 januari 1987, kenmerk R.O.V. 23073 MG/GS van appellant voor zover het betreft de punten 1 en 3 gegrond te verklaren en voor het overige ongegrond te verklaren en te besluiten conform bijgevoegd ontwerp-besluitmet dien verstande dat appellant tot tvree maanden na verzenddatum van het raadsbesluit de tijd wordt gelaten om alsnog aan de aanschrijving te voldoen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1987 | | pagina 410