- 50 -
voorgenomen overdracht van de rijksscholen voor het voortgezet onder
wijs aan de gemeenten gezien te worden.
Hieromtrent merken wij het volgende op.
Vorig jaar heeft de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen
haar voornemen bekend gemaakt om binnen een periode van vier jaar over
te gaan tot overdracht van de rijksscholengemeenschappen voor algemeen
voortgezet onderwijs aan de gemeenten. Aangezien thans de kosten van de
rijksscholen bepalend zijn voor de hoogte van de rijksvergoedingen voor
de gelijksoortige gemeentelijke en bijzondere scholen en deze bekosti
gingsgrondslag na overdracht van de rijksscholen verdwijnt, wordt te
vens een nieuw systeem voor de bekostiging van het algemeen voortgezet
onderwijs ontworpen. Het is de bedoeling dat er een soortgelijk systeem
wordt ontworpen als onlangs voor het basisonderwijs is ingevoerd.
De Tweede Kamer heeft inmiddels met dit voornemen van de staatssecre
taris ingestemd. De planning is erop gericht dat in de jaren 1988 en
1989 de rijksscholen successievelijk worden overgedragen aan de ge
meenten van vestiging. Hoewel er bij een groot aantal rijksscholen
verzet is tegen dit voornemen van de staatssecretaris, moet verwacht
worden dat deze operatie doorgang zal vinden.
Wij hebben ons in beginsel bereid verklaard tot overname van de
Rijksscholengemeenschap te Leeuwarden, zo mogelijk per 1 augustus 1988.
De besprekingen daarover met de directie van de Rijksscholengemeenschap
en het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen zijn inmiddels ge
start
Overigens uit het streven van de rijksoverheid naar meer doelmatigheid
zich nog niet in het ontwerpen van een helder beleidskader voor het
voortgezet onderwijs. Het kabinet heeft weliswaar de afgelopen jaren
gestreefd naar het afronden van de vele langlopende wetgevingsprocessen
en structuurdiscussies, maar naar onze mening is het daar niet voldoen
de in geslaagd. De afgelopen jaren verschenen in snel tempo nota's,
notities, concept-wetsvoorstellen etc., die even snel weer verdwenen.
Wij noemen de notitie "Van l.h.n.o. (lager huishoud- en nijverheids
onderwijs) naar l.d.g.o." (lager diensten- en gezondheidsonderwi js)
(juni 1985), de nota over het voorbereidend hoger onderwijs (december
1985), de concept-beleidsnota "het voorbereidend beroepsonderwijs"
(l.b.o., mei 1986), het concept-wetsvoorstel tot wijziging van de Wet
op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van de basis
vorming (dec. 1986) en de notitie over het middelbaar beroepsonderwijs
(maart 1987). Het zal duidelijk zijn dat naarmate de status van derge
lijke nota's en notities onduidelijker is, het moeilijker wordt het
onderwijs op plaatselijk niveau vorm te geven. De behoefte aan een een
duidig, helder geformuleerd landelijk kader doet zich thans sterk
voelen.
Op dit moment richten de discussies in het voortgezet onderwijs zich
met name op de basisvorming en op de ontwikkelingen in het middelbaar
beroepsonderwijs
Basisvorming
De discussies in het voortgezet onderwijs concentreren zich het laatste
jaar vooral op de voorstellen van de Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid (WRR) over de basisvorming in het voortgezet onderwijs
en het regeringsbeleid op dit punt. Al in mei 1986 werd het kabinets
- 51 -
standpunt over de voorstellen van de WRR gepubliceerd. Hieruit bleek
dat het kabinet de analyse van de WRR over de basisvorming in het on
derwijs in hoofdlijnen deelde. In het regeerakkoord 1986 werd neerge
legd dat de basisvorming overeenkomstig de voorstellen van de WRR zou
worden ingevoerd.
Vervolgens werd in december 1986 een concept-voorstel tot wijziging van
de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met invoering van de ba
sisvorming gepubliceerd. Uitgangspunt daarbij was dat de bestaande
structuur van het voortgezet onderwijs zou blijven bestaan.
De voorstellen met betrekking tot de basisvorming kunnen als volgt wor
den samengevat:
- de basisvorming zal bestaan uit een verplicht gedeelte van veertien
vakken en een vrije ruimte van 20% van de totale tijd;
de basisvorming zal in principe drie jaar duren;
daarnaast zijn echter leerwegen van twee, vier en vijf jaar moge
lijk;
- er komen eindtermen voor zowel het basisonderwijs als voor de basis
vorming in het voortgezet onderwijs;
- na invoering van de basisvorming kent de eerste fase van het voort
gezet onderwijs (voor leerlingen van 12 tot 16 jaar) de volgende
onderwijsroutes
- uitsluitend basisvorming (niveau 1 en 2);
basisvorming met daaropvolgend onderwijs gericht op een diploma
mavo of l.b.o.;
- basisvorming met daaropvolgend onderwijs zonder diploma, gericht
op een doorstromingskwalificatie naar het vervolgonderwijs.
Deze leerroutes kunnen alle binnen een school worden aangeboden, maar
ook kan een school slechts een of twee routes aanbieden.
Aanvankelijk kregen de plannen van de WRR een gunstig onthaal. Er ont
stond echter in toenemende mate kritiek, met name toen de minister het
concept-voorstel wijziging Wet op het voortgezet onderwijs publiceerde.
Een van de belangrijkste punten van kritiek betrof het handhaven van de
bestaande structuur in het voorgezet onderwijs. Dat betekent immers dat
alle bestaande scholen voor voortgezet onderwijs blijven bestaan. De
scholen zullen dan basisvorming op twee niveaus moeten aanbieden en
vervolgens de mogelijkheid tot het behalen van een van de huidige
v.o.-diplomas
Te verwachten valt dat dit in het nadeel van de huidige mavo en
1. b. o.-scholen zal zijn. Immers, voor een vervolgopleiding is een mavo
of 1.b.o.-diploma niet meer nodig. Een dergelijke ontwikkeling zou
overigens in tegenspraak zijn met uitspraken van onder andere de
staatssecretaris, waarin voortdurend op de waarde van een l.b.o.- of
mavo-diploma wordt gewezen.
Wil er wat van de plannen van de basisvorming terecht komen, dat is
naar onze mening een doorbreking van de huidige structuur gewenst.
Hoewel het rijksbeleid hierop niet gericht is, zullen er wellicht toch
mogelijkheden ontstaan om op lokaal niveau een en ander te realiseren.
Daarnaast zal echter bekeken moeten worden hoe de basisvorming in