- 57 -
1988
1989
1990
1991
1992
Korting
Wacht
geldcom
pensatie
(afge
rond)
276.000,—
110.000,—
267.000,—
107.000,—
258.000,—
103.000,—
258.000,—
103.000,—
258.000,—
166.000,—
160.000,—
155.000,—
155.000,—
258.000,—
Structureel is de korting uiteindelijk derhalve f 258.000,
Wij hebben de ramingen voor de beleidsperiode 1988-1992 met deze bedra
gen aangepast. Voor de volgende beleidsperiode zal worden bezien in
hoeverre de wachtgeldcompensatie eventueel nodig zal zijn voor uitke
ring van wachtgelden in de gesubsidieerde sector als volgend jaar we
derom een herwaarderingsoperatie nodig zou zijn. In dat geval moet ui
teraard met een grotere netto-korting rekening worden gehouden. Wij
gaan er hierbij van uit dat het met ingang van 1987 losgelaten uit
gangspunt dat kortingen op specifieke rijksuitkeringen altijd worden
doorgegeven aan het desbetreffende werkveld, ook nu niet zal worden
gehanteerd. Daarnaast is de Minister van WVC van mening dat ingaande
1989 nog een bedrag van f 80 miljoen moet worden bezuinigd. De minister
deelt hieromtrent in vorengenoemde circulaire mede dat hij van plan is
de helft van dit bedrag ten laste te brengen van de welzijnsuitkering.
De overige f 40 miljoen zal worden ingevuld door bezuinigingen op de
onderdelen die onder verantwoordelijkheid van het Rijk vallen. Hierbij
zal ook een wachtgeldcompensatie worden verstrekt. De uit deze bezui
niging voor de gemeente voortkomende financiële consequenties zijn nog
niet in het beleidsplan opgenomen, aangezien nog niet is vast te stel
len hoe groot het percentage van de korting voor de gemeenten zal be
dragen; de welzijnsuitkering betreft namelijk zowel de provincies als
de gemeenten.
Per 1 januari 1991 zullen eveneens enkele centrale stuurelementen uit
de Welzijnswet vervallen. De belangrijkste hiervan zijn: de planver
plichting (art. 15), de verplichting tot het jaarlijks vaststellen van
voor bekostiging in aanmerking komende voorzieningen (art. 16), de ver
plichting met betrekking tot de subsidieverordening (art. 17), de ver
plichting tot expliciete aandacht voor achterstandsgroepen (art. 7) en
de centrale bepaling van opleidingseisen (art. 8). Hoewel wij ernaar
streven om de planningsactiviteiten in zijn algemeenheid sterk te ver
minderen, zijn wij van mening dat naast het in de loop van 1987 uit
gebrachte (ontwerp) Sociaal-Cultureel Plan 1988-1992 ook voor enkele
van de hiervoorgenoemde beleidssectoren op het welzijnsterrein afzon
derlijke notities zullen moeten worden uitgebracht waarin aandacht
wordt besteed aan toekomstige ontwikkelingen. Zo zullen wij, over
eenkomstig onze toezegging, een notitie jeugdbeleid uitbrengen. In deze
notitie zullen wij onze visie op een specifiek jeugdbeleid weergeven en
in samenhang daarmee aangeven welk beleid wij ter zake willen voeren.
In dat kader zal ook ons huidige beleid ten aanzien van jongeren worden
geïnventariseerd en zal worden nagegaan in hoeverre dit bijstelling
- 58 -
behoeft
Verder zal met betrekking tot de invulling van het flankerend ouderen
beleid een beleidsnotitie worden opgesteld waarin nader wordt gecon
cretiseerd op welke wijze op gemeentelijk niveau invulling zal worden
gegeven aan de naar de gemeente gedecentraliseerde beleidsverantwoor
delijkheid en (financiële) middelen.
Functie 510: Volksontwikkeling.
510.00 Openbare bibliotheken.
Per 1 januari 1987 is het bibliotheekwerk in het wettelijk kader van de
Welzijnswet gebracht. Tegelijkertijd is de Wet op het openbaar biblio
theekwerk van 1975 ingetrokken.
Als gevolg hiervan zijn de vier belangrijkste referentiepunten zoals
die in de Bibliotheekwet waren vastgelegd, te weten de planprocedure,
de specifieke bekostiging, de verplichting tot samenwerking en de cen
trale normering verdwenen.
Dit betekent onder meer, dat niet langer de centrale regelgeving bepa
lend is voor de vormgeving en kwaliteitsbewaking van het biblio
theekwerk.
In hoofdstuk V (paragraaf 1) van de Welzijnswet wordt nader ingegaan op
het bibliotheekwerk.
In dit hoofdstuk wordt naast een aantal kwesties die met name van be
lang zijn voor gemeenten met minder dan 30.000 inwoners, ook aandacht
besteed aan het feit dat het Rijk, de provincies en de gemeenten dienen
te bevorderen dat zogenaamde netwerken worden gevormd. Onder een net
werk wordt in dit kader verstaan een patroon van op samenwerking geba
seerde relaties tussen voorzieningen van bibliotheekwerk en andere in
stellingen.
Deze netwerken kunnen op drie niveaus - lokaal, provinciaal en lande
lijk niveau - worden gevormd.
Een lokaal netwerk omvat, zoals in onze gemeente reeds het geval is, de
lokale bibliotheken binnen één gemeente die uitgaan van één rechtsper
soon.
Een provinciaal netwerk bestaat uit de samenwerkingsrelaties tussen
lokale netwerken en de provinciale bibliotheekcentrale.
Om hieraan nader inhoud te geven is door de provincie Friesland een
ambtelijke werkgroep ingesteld.
Lag het, zoals wij reeds in het Beleidsplan 1987-1991 memoreerden, aan
vankelijk in het voornemen, dat nog in 1986 het advies van deze werk
groep zou worden uitgebracht, thans moet geconstateerd worden dat naar
verwachting eind 1987 het eindrapport zal verschijnen.
Daar genoemd rapport van wezenlijk belang is voor de toekomstige ver
houding van de gemeente met het plaatselijke bibliotheekwerk, achten
wij het op dit moment nog niet opportuun hier nader op in te gaan.
Voorshands gaan wij ervan uit dat de relatie tussen de Vereniging
Openbare Bibliotheek Leeuwarden en de gemeente kan worden gecontinueerd
op de wijze zoals die tot nu toe gebruikelijk is.
In het kader van spreiding van het bibliotheekaanbod over de stad is
inmiddels een bibliotheekfiliaal in de wijk Aldlan gerealiseerd. Met de
opening van dit filiaal heeft tevens een verdere modernisering van de