- 2 -
3. De bezoldiging wordt ten hoogste gesteld op het in het eerste lid van arti
kel 9 van de Coördinatiewet sociale verzekering (Stb. 1966, 64) bedoelde
maximumdagloon, eventueel verhoogd of verlaagd krachtens artikel 9a van die
wet, omgerekend naar een bedrag per maand gebaseerd op een gemiddeld door
belanghebbende gewerkt aantal dagen per maand.
4. Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande aan het
ontslag lager was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn
geweest, kunnen Burgemeester en Wethouders de bezoldiging ten gunste van de
belanghebbende herzien.
Artikel 4
In deze verordening wordt onder ontslag mede verstaan de beëindiging van een
dienstbetrekking op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.
Recht op uitkering
Artikel 5
1. De belanghebbende aan wie ontslag is verleend heeft in geval van gehele of
gedeeltelijke werkloosheid recht op een uitkering:
a. indien hij in de periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan
het ontslag op ten minste 130 dagen in dienstbetrekking heeft gewerkt;
b. zolang hij de leeftijd van 23 jaar niet heeft bereikt, indien hij aan
toont tevens in een periode van drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan
het ontslag ten minste gedurende 130 weken in dienstbetrekking van niet
bijkomstige aard te zijn geweest.
2. Ten aanzien van de belanghebbende die:
a. in een regelmatig arbeidspatroon op hetzij meer hetzij minder dan vijf
dagen per week werkt, bedraagt het aantal dagen, waarop hij in de in het
eerste lid bedoelde periode van 12 maanden in dienstbetrekking moet heb
ben gewerkt, in plaats van 130, het 26-voudige van het gemiddeld aantal
volgens dat arbeidspatroon per week gewerkte dagen, evenwel niet minder
dan 65;
b. in een onregelmatig arbeidspatroon op gemiddeld minder dan vijf dagen
per week heeft gewerkt, bedraagt het aantal dagen, waarop hij in de in
het eerste lid bedoelde periode van 12 maanden in dienstbetrekking moet
hebben gewerkt, in plaats van 130, het 26-voudige van het aantal dagen,
waarop hij in die periode van 12 maanden gemiddeld per week heeft
gewerkt, evenwel niet minder dan 65.
Indien in weken, gelegen in de periode van 12 maanden, niet of op minder
dan 2 dagen per week is gewerkt, worden die dagen, alsmede, die weken,
niet in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal dagen
waarop de belanghebbende moet hebben gewerkt. Indien het berekende aan
tal dagen, waarop de belanghebbende moet hebben gewerkt, uitkomt op een
gebroken getal, wordt dit naar boven tot een geheel getal afgerond;
c. in de in het eerste lid bedoelde periode van 12 maanden uitsluitend of
vrijwel uitsluitend werkzaamheden heeft verricht welke naar hun aard
slechts beschikbaar zijn gedurende één of meer jaarlijks terugkerende
perioden, bedraagt het aantal dagen waarop hij in die periode van
12 maanden in dienstbetrekking moet hebben gewerkt, 80 in plaats van
130.
- 3 -
3. Met dagen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden gelijkgesteld dagen:
a. waarover de belanghebbende zonder te werken, loon heeft ontvangen;
b. waarop de belanghebbende ten gevolge van het vervullen van militaire
dienst of in plaats daarvan vervangende dienst verhinderd was arbeid te
verrichten.
4. Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden na afloop van een periode waarin
de belanghebbende:
a. ten gevolge van arbeidsongeschiktheid verhinderd was arbeid te
verrichten, dan wel
b. wegens werkloosheid in het genot is geweest van een uitkering, niet
zijnde een uitkering ingevolge deze regeling,
wordt de in het eerste en tweede lid genoemde periode van 12 maanden
verlengd met de duur van de bedoelde verhindering, dan wel van de bedoelde
uitkering.
5. Indien een ingevolge het eerste tot en met het vierde lid geldend recht op
uitkering vóór het voor die belanghebbende in artikel 11 bedoelde tijdstip
is geëindigd, doch vervolgens de omstandigheden die tot dat eindigen hebben
geleid of zouden hebben geleid, hebben opgehouden te bestaan zonder dat
ingevolge het eerste tot en met het vierde lid een nieuw recht op uitkering
is ontstaan, herleeft het eerstbedoelde recht.
Artikel 6
1. Geen recht op uitkering heeft de belanghebbende die:
a. ter zake van het ontslag recht heeft op een van overheidswege bekostigde
uitkering inzake werkloosheid, dan wel uitkering in verband met func
tioneel leeftijdsontslag of vrijwillig vervroegd uittreden;
b. ter zake van het ontslag recht heeft op een pensioen, berekend naar een
algemene invaliditeit van 80% of hoger;
c. uit hoofde van ziekte recht heeft op doorbetaling van bezoldiging of
loon;
d. recht heeft op een uitkering overeenkomstig de normen van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (Stb. 1977, 492), berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van 80% of hoger;
e. in het genot is van een uitkering op grond van de Algemene arbeids
ongeschiktheidswet (Stb. 1980, 28) of de Wet op de arbeidsongeschikt
heidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of
hoger;
f. recht heeft op doorbetaling van bezoldiging op grond van artikel H 14,
tweede lid, van het Algemeen Ambtenarenreglement;
g. zijn militaire dienstplicht of vervangende dienst vervult;
h. rechtens van zijn vrijheid is beroofd;
i. zijn woonplaats buiten Nederland heeft;
j. de maand waarin hij 65 jaar wordt heeft bereikt.
2. Burgemeester en Wethouders kunnen in bijzondere gevallen van het bepaalde in
het eerste lid ten gunste van de belanghebbende afwijken.