- 4 - Artikel 7 1. De uitkering wordt niet uitbetaald voor de duur dat de belanghebbende: a. niet voldoet aan de hem bij of krachtens deze verordening opgelegde verplichtingen; b. zich niet als werkzoekende bij het Gewestelijk Arbeidsbureau heeft doen inschrijven en ingeschreven doet blijven tot het tijdstip waarop hij de leeftijd van 57,5 jaar heeft bereikt; c.. verhindert, zij het ook alleen door gebrek aan medewerking, dat een geneeskundig onderzoek of een voldoend geneeskundig onderzoek tot het verkrijgen van een invaliditeitspensioen ingevolge de Pensioenwet plaatsheeft d. in geval van arbeidsongeschiktheid niet binnen redelijke termijn geneeskundige hulp inroept en zich gedurende zijn arbeidsongeschiktheid niet onder behandeling blijft stellen, of de voorschriften van de behan delende geneeskundige niet opvolgt. 2. Het recht op uitkering kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard, indien de belanghebbende: a. de door Burgemeester en Wethouders in verband met de uitvoering van deze verordening gevraagde inlichtingen niet verstrekt dan wel onjuist of onvolledig verstrekt; b. als ingeschrevene bij het Gewestelijk Arbeidsbureau verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van dat bureau, die kan leiden tot het verkrijgen van werk, dat voor hem passend kan worden geacht dan wel weigert dergelijk werk te aanvaarden; c. niet ernstig tracht werk te vinden; d. blijkens een andere dan een der hiervoor in dit lid genoemde omstandig heden niet onvrijwillig werkloos is; e. door eigen toedoen geen uitkering geniet als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a. 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de belanghebbende van een van de gedragingen als in die leden bedoeld, redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. 4. Het bepaalde in het tweede lid, onderdelen b, c en d, is niet van toepassing op de belanghebbende die de leeftijd van 57,5 jaar heeft bereikt. 5. Ter uitvoering van het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid kun nen Burgemeester en Wethouders nadere regelen stellen. Bedrag en duur van de uitkering Artikel 8 1. De uitkering bedraagt 70% van de bezoldiging, met dien verstande, dat het bedrag van de uitkering van de gehuwde, niet duurzaam gescheiden levende, belanghebbende niet daalt beneden het maandbedrag van het minimumloon, dat krachtens de artikelen 7, 8 en 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantie bijslag (Stb. 1968, 657) geldt voor werknemers van dezelfde leeftijd als de belanghebbende, vermeerderd met de daarover berekende vakantiebijslag. 2. De ingevolge het eerste lid berekende uitkering bedraagt ten hoogste het bedrag van de bezoldiging. - 5 - Artikel 9 1. Op de uitkering worden geheel in mindering gebracht loon dat de belangheb bende geniet zonder hiervoor te werken, alsmede inkomsten wegens loonderving of verband houdende met de beëindiging van een dienstbetrekking, voor zover deze inkomsten betrekking hebben op de periode, waarover hij recht heeft op uitkering ingevolge deze verordening. 2. Op de uitkering worden voor een gedeelte, gelijk aan het percentage van de bezoldiging waarnaar de uitkering is berekend, in mindering gebracht de inkomsten uit arbeid of bedrijf, door de belanghebbende verricht in de periode, waarover hij recht heeft op uitkering ingevolge deze verordening. 3. De in het eerste en tweede lid genoemde inkomsten worden op de uitkering niet in mindering gebracht, voor zover zij door de belanghebbende reeds vóór het tijdstip waarop het ontslag werd aangezegd of aangevraagd, werden geno ten naast de inkomsten uit de betrekking waaruit hij is ontslagen. 4. In bijzondere gevallen kunnen Burgemeester en Wethouders van het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid ten gunste van de belanghebbende afwij ken. Artikel 10 1. De uitkering gaat in op de dag waarop het ontslag ingaat of, indien zich op die dag een omstandigheid voordoet welke leidt tot toepassing van artikel 6, eerste lid, of tot het vervallen van het recht op uitkering ingevolge arti kel 7, tweede lid, op de eerste dag volgende op die waarop de in die leden bedoelde omstandigheid is geëindigd. 2. De uitkering gaat niet eerder in dan op de dag van indiening van de aanvraag, tenzij er naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders voldoende termen aanwezig zijn de uitkering op een vroegere dag te doen ingaan. Artikel 11 Tenzij een ingevolge artikel 5 geldend recht op uitkering op grond van artikel 6 of artikel 7 op een vroeger tijdstip is geëindigd, eindigt dit recht: a. voor de belanghebbende die op de ingangsdatum van de uitkering de leeftijd van 23 jaar niet heeft bereikt, op de dag, gelegen een halfjaar na die datum, of, indien het recht ingevolge artikel 5, vijfde lid, is herleefd, even zoveel dagen later als de onderbreking heeft geduurd; b. voor de belanghebbende die op de ingangsdatum van de uitkering 23 jaar of ouder is, doch jonger dan 30 jaar, op de dag, gelegen een jaar na die datum, of, indien het recht ingevolge artikel 5, vijfde lid, is herleefd, even zoveel dagen later als de onderbreking heeft geduurd; c. voor de belanghebbende die op de ingangsdatum van de uitkering 30 jaar of ouder is, doch jonger dan 35 jaar, op de dag, gelegen anderhalf jaar na die datum, of, indien het recht ingevolge artikel 5, vijfde lid, is herleefd, even zoveel dagen later als de onderbreking heeft geduurd; d. voor de belanghebbende die op de ingangsdatum van de uitkering 35 jaar of ouder is, op de dag, gelegen twee jaar na die datum, of, indien het recht ingevolge artikel 5, vijfde lid, is herleefd, even zoveel dagen later als de onderbreking heeft geduurd, indien de belanghebbende op die dag de leeftijd van 60 jaar nog niet heeft bereikt;

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1987 | | pagina 450