- 2 - Op enkele punten zijn de oude bepalingen vervallen omdat daaraan volgens het bouwtoezicht geen behoefte meer bestaat; het betreft hier met name technische eisen (artikelen 49, 50, 162, 240 en 246). Slechts in de gevallen, die hieronder nadrukkelijk worden besproken, zijn inhoudelijk min of meer belangrijke afwij kingen van de eerder door U vastgestelde bepalingen voorgesteld. Voor U is ter inzage gelegd een bijlage bij deze raadsbrief; daarin treft U een volledig over zicht aan van wat in de ontwerp-raadsbesluiten ten aanzien van de eerder door I! vastgestelde "eigen" bepalingen wordt voorgesteld. Hier zij vermeld dat in de nu voorgestelde verordening de artikelen betreffende het zogenaamde antenneverbod zijn vervallen; dit vooral omdat blijkens de jurisprudentie dit verbod weinig betekenis heeft omdat het moet wijken voor de vrijheid van meningsuiting en informatie-ontvangst. Aan het model van de VNG hebben wij in artikel 15 een bepaling toegevoegd betreffende bodemverontreiniging. Wij achten het van groot belang dat voorkomen wordt dat wordt gebouwd op verontreinigde grond. De voorgestelde bepaling heeft als belangrijkste motief de volksgezondheid; zij steunt niet op de Woningwet maar op de autonome bevoegdheid van Uw raad. Op drie punten hebben wij overigens gemeend het model van de VNG niet te moeten volgen. Het betreft hier de artikelen 287 en volgende betreffende de aanleg van wegen; de artikelen 334 en volgende betreffende sloten en andere wateren nabij gebouwen en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen en de artikelen 250 en volgende betreffende afvoerputten. Voor de eerste twee onderwerpen heeft de VNG modelbepalingen ontworpen voor de APV. Zolang deze bepalingen - nog afgezien vat de vraag of deze onderwerpen niet beter ook dan in de bouwverordening geregeld kunnen blijven - nog niet in de APV zijn opgenomen, achten wij regeling in de bouwverordening onontbeerlijk. Dit betekent niet alleen handhaving van genoemde bepalingen maar heeft ook gevolgen voor de bijlagen van de bouwverordening. Het derde onderwerp heeft voor Leeuwarden in uitzonderingsgevallen nog praktische betekenis en is daarom geregeld. Ten slotte nog het volgende. De sociale veiligheid vraagt in toenemende mate de aandacht. Wij wijzen U op het onlangs gereed gekomen rapport "Enge plekken", dat U binnenkort ter vaststelling zal worden aangeboden. In dat rapport wordt een aantal aanbevelingen gedaan om de gebouwde omgeving sociaal veiliger te maken. Deze aanbevelingen hebben vooralsnog niet geresulteerd in bepalingen in de bouwverordening. Wij beraden ons nog op mogelijkheden om op dit punt de bouwverordening aan te vullen. In ieder geval zal een zorgvuldige en vroegtijdig toetsing van beleidsvoornemens en plannen op dit aspect plaatsvinden. Toelichting op enkele afzonderlijke artikelen. In het onderstaande worden de bepalingen van de eerste wijziging besproken, voor zover die afwijken van de thans geldende bouwverordening. Het betreft hier de bepalingen waar de huidige bouwverordening van het landelijk model afweek. De wijziging van artikel 8 (artikel III) is vereenvoudigd omdat het onderscheid tussen de bebouwde kom van de stad en de dorpen in de nieuwe verordening niet meer relevant is. In artikel IX wordt een bepaling voorgesteld die veel minder gedetailleerd is dan het oude artikel 151a; dit is gedaan in aansluiting aan de nieuwe artikelen 145 en 150. In artikel XI wordt een bepaling opgenomen voor aan hang- en sluitwerk van deuren en ramen te stellen nadere eisen. Deze bepaling kwam in de oude veror dening voor op een minder logische plaats (art. 113); de nu voorgestelde plaats is beter. In artikel XV staat de sloopregeling -3- Hoewel op dit punt in hoofdlijnen de tekst van de oude verordening is gevolgd zijn daarin toch belangrijke wijzigingen aangebracht. In de oude regeling vielen twee problemen te onderkennen. In de eerste plaats bevatte de regeling een vergunningsstelsel (artt. 304 - 305d) naast een vrijstellingsmogelijkheid (art. 305e). Deze twee waren niet zodanig op elkaar afgestemd dat steeds duidelijk was van welk instrument gebruik moest worden gemaakt. Vervolgens kende de regeling maar één imperatieve weigeringsgrond voor de sloopvergunning (art. 305d). Dat had tot gevolg dat een sloopvergunning alleen mocht worden geweigerd als vervangende bebouwing ter plaatse mogelijk was maar daarvoor (nog) geen bouwvergunning was verleend. De bedoeling van de bepaling was met name te voorkomen dat onnodig gaten in gevelwanden zouden ontstaan. Wij zijn van mening dat de sloopregeling ruimer moet worden gezien en dat bij voorgenomen sloop toetsing moet plaatsvinden aan welstand en landschapsschoon. Dit zijn dan ook de toetsingscriteria van de nieuwe regeling. De oude weigeringsgrond is nu als een aanvulling opgenomen; de regeling gaat ervan uit dat het uitblijven van vervangende bebouwing op plaatsen waar gebouwd mag worden uit welstandsoverwegingen altijd onwenselijk is. In deze opzet is naar onze mening geen plaats meer voor een vrijstellings bepaling naast het vergunningsstelsel. Naast deze inhoudelijke wijziging is de sloopregeling op een enkel punt iets aangepast en vereenvoudigd. In artikel XVIII wordt de bestaande - en in de praktijk goed functionerende - regeling voor de behandeling van beroepschriften - met enkele ondergeschikte redactionele aanpassingen - gehandhaafd. Onder de mededeling dat de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting U in haar op 26 april 1988 gehouden vergadering heeft gead viseerd met het vorenstaande in te stemmen, stellen wij U voor te besluiten overeenkomstig de bijgevoegde ontwerp-raadsbesluiten. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, mr. G.J. te Loo Burgemeester. mr. W.J.G. Reumer Secretaris.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1988 | | pagina 186