-4-
4. De afstand tussen een put als bedoeld in lid 3 en een welput moet, ongeacht
of deze laatste zich in hetzelfde dan wel in een ander erf of terrein
bevindt ten minste 10 m bedragen. De afstand tussen een put als bedoeld in
lid 3 en een regenbak moet ten minste 5 m bedragen.
5. Beer-, gier- en rottingputten moeten een ontluchtingsbuis met een inwendige
middellijn van ten minste 32 mm hebben, tenzij zich binnen een afstand van
5 m een dergelijke ontluchtingsbuis bevindt op een aan de put aangesloten
afvoerleiding.
Het bepaalde in artikel 246, lid 2, is op de vorenbedoelde ontluchtingsbuis
van toepassing.
6. Boven de afdekking van beer- en rottingputten moet een gronddekking van ten
minste 0,25 m dikte aanwezig zijn.
Artikel 251. Beerputten en rottingputten.
1. Beerputten en rottingputten mogen niet dienen voor meer dan één gebouw of
voor meer dan één woning, tenzij de woningen boven elkaar zijn gelegen.
2. Beerputten en rottingputten moeten zodanig zijn geplaatst, dat voor het
ledigen ervan geen woning behoeft te worden betreden.
3. De hoogteligging van rottingputten moet zodanig zijn dat de vloeistofspiegel
in de put niet via de overstort kan worden be'invloed door buitenwater.
4. Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 1, indien voldoende
waarborgen bestaan dat de gebouwen dan wel de woningen blijvend gemeenschap
pelijk zullen worden beheerd.
Artikel 252. Plaats van schepputten.
Schepputten mogen niet in een binnen een gebouw gelegen grondleiding zijn
geplaatst
Niet van toepassing is voorgaande bepaling op vetvangputten.
Artikel 253. Hoedanigheid van afvoerputten.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere regelen te stellen omtrent
samenstelling, inrichting en afmetingen van afvoerputten."
Artikel XIV.
Toegevoegd worden de artikelen 287, 288 en 289 luidend als volgt:
"Artikel 287. Aanleg van wegen.
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van
de Gemeenteraad een weg aan te leggen.
Niet van toepassing is voornoemd verbod op:
a. wegen, bestemd voor openbare weg in de zin van de Wegenwet, welke door
het Rijk, de provincie, de gemeente of een waterschap ter uitvoering vat
zijn (haar) publiekrechtelijke taak - dan wel door een Landinrichtings
commissie in het kader van een herinrichting of ruilverkaveling - wordei
aangelegd en
b. andere dan tot openbare weg in de zin van de Wegenwet bestemde wegen.
2. Onder het aanleggen van een weg wordt mede verstaan het verlengen, verhogen,
verlagen of verbreden, het aanbrengen of wijzigen van een verharding, het
wijzigen van het beloop van een weg en het aansluiten van een weg aan het
plaatselijke wegennet.
-5-
Artikel 288. Aanvraag vergunning tot wegaanleg.
1. De vergunning, bedoeld in artikel 287, moet schriftelijk worden aangevraagd.
2. Bij de aanvraag moeten de ter beoordeling nodige tekeningen en verdere be
scheiden worden gevoegd.
3. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere regelen te stellen met
betrekking tot de inrichting en de inhoud van de aanvraag en de daarbij
behorende bescheiden.
4. Indien ten behoeve van de aanvraag tekeningen door de gemeente zouden moeten
worden vervaardigd, is de aanvrager verplicht de hieraan verbonden kosten te
vergoeden.
Artikel 289. De vergunning tot wegaanleg.
1. Op een aanvraag om vergunning tot wegaanleg beslist de Gemeenteraad binnen
zes maanden na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.
De Gemeenteraad kan de beslissing éénmaal voor ten hoogste drie maanden ver
dagen. Een besluit tot verdaging, benevens de beslissing op de aanvraag,
worden zo spoedig mogelijk ter kennis gebracht van de aanvrager.
2. De vergunning wordt in ieder geval geweigerd, indien:
a. krachtens het bestemmingsplan een aanlegvergunning is vereist en deze
niet is verleend, dan wel, indien geen aanlegvergunning is vereist, het
aanleggen van de weg in strijd zou zijn met een bestemmingsplan of de
krachtens zodanig plan gestelde eisen;
b. het aanleggen van de weg in strijd zou zijn met enig door de Gemeen
teraad, hetzij in deze verordening, hetzij elders vastgesteld
voorschrift met betrekking tot de weg of tot wegen in het algemeen;
c. tracé, lengte- en dwarsprofiel van de weg niet overeenkomen met de
daaromtrent door de Gemeenteraad gestelde eisen;
d. de weg niet op voldoende wijze aansluit aan het plaatselijk wegennet;
e. de weg en de daarvoor bestemde grond niet in eigendom aan de gemeente
worden overgedragen;
f. de weg op dusdanig grote afstand van bestaande bebouwingen zou zijn
gelegen, dat naar het oordeel van de Gemeenteraad de aanleg van de weg
voorshands te grote kosten of bezwaren voor de gemeente met zich zou
brengen, met name ten aanzien van riolering, watervoorziening,
verlichting en toezicht."
Artikel XV.
De artikelen 304, 305 en 306 worden vervangen door:
"Artikel 304. Verbod tot slopen.
1. Voor zover zulks niet is verboden bij of krachtens een wet of een provin
ciale verordening dan wel de gemeentelijke monumentenverordening is het ver
boden te slopen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van
Burgemeester en Wethouders.
2. Geen sloopvergunning is vereist voor:
a. het slopen van bouwwerken voor de oprichting waarvan ingevolge artikel
14, lid 1, geen bouwvergunning is vereist;
b. het slopen ingevolge een aanschrijving dan wel op last van of vanwege
Burgemeester en Wethouders;
c. het slopen, noodzakelijk om uitvoering te kunnen geven aan bouwplannen,
waarvoor bouwvergunning is verleend;