- 2 -
den pas van kracht op het moment dat de goedkeuring van het bestemmingsplan
onherroepelijk is geworden.
Met betrekking tot de aanvullende brief van reclamante vah 1 augustus 1988
merken wij het volgende op. In het primaire bezwaarschrift van 7 april 1988
heeft reclamante aangevoerd, dat het bepaalde in artikel 5.2, sub 2 van de
planvoorschriften een belemmering zou kunnen vormen met betrekking tot het
gebruik als detailhandel van een deel van de op bovenvermeld perceel op te
richten bebouwing. Hierboven is reeds beargumenteerd, dat zulks niet het
geval is. Het betreft hier een bebouwingsvoorschrift en geen gebruiks
voorschrift. De toelichting op het bezwaarschrift van 7 april 1988 werpt
hierop geen nieuw licht. Wel breidt reclamante in de aanvullende brief van
1 augustus 1988 haar bezwaarschrift verder uit door te stellen, dat op een
deel van het desbetreffende perceel een detailhandelbestemming zou moeten
worden gelegd, zulks naar analogie van de overgelegde jurisprudentie. Wij
attenderen erop, dat artikel 24, eerste lid van de Wet op de ruimtelijke
ordening wel de mogelijkheid biedt om ingediende bezwaren nader toe te
lichten, doch zich ertegen verzet om deze fundamenteel te wijzigen. Derge
lijke wijzigingen dienen dan ook bij de beoordeling buiten beschouwing te
worden gelaten. Bovendien moet alsdan geconstateerd worden, dat dergelijke
bezwaren buiten de in artikel 23 van de Wet op de ruimtelijke ordening
gestelde termijn zijn ingediend, zodat reclamante daarin niet zou kunnen
worden ontvangen. Afgezien van dit formele aspect, sluit de overgelegde
jurispridentie niet aan bij reclamantes situatie. In de aangehaalde voor
beelden was er reeds ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp-
bestemmingsplan sprake van een gerealiseerde bebouwing welke van het plan
afweek. Reclamante beschikt weliswaar over een bouwvergunning, doch het is
niet zeker of de vergunde bouw daadwerkelijk ten uitvoer zal worden
gebracht. Deze feitelijke situatie markeert derhalve een fundamenteel
verschil. Gelet op het vorenstaande menen wij dat op het desbetreffende per
ceel een passende bestemming is gelegd en dat hierdoor geen afbreuk wordt
gedaan aan het beginsel van rechtszekerheid. Wij achten de bezwaren deels
gegrond en voor het overige ongegrond.
BBezwaarschrift van NV Nederlandse Spoorwegen te Utrecht.
De bezwaren richten zich tegen de volgende onderdelen:
a. het bepaalde in artikel 6.2.2 dient in zoverre te worden uitgebreid, dat
hieronder ook werkzaamheden vallen in het kader van onder meer
instandhouding van bruggen, perronoverkappingen en seinwezeninstallaties;
b. het laad- en loswegterrein inclusief containeroverslag dient de
bestemming "Spoorwegdoeleinden" in plaats van de bestemming "Bedrijven"
te verkrijgen;
c. het langs de noordzijde van de Marshallweg liggend raccordement dient in
zoverre gehandhaafd te worden dat het aan deze weg grenzende bedrijf
Brada BV per spoor bereikbaar blijft;
d. de zuidelijke plangrens dient gecorrigeerd te worden, zoals op bijlage 2
door reclamant is aangeduid.
Hieromtrent merken wij het volgende op.
ad a.
Tegen de voorgestelde aanvulling in het desbetreffende planvoorschrift met
evenomschreven werkzaamheden bestaat onzerzijds geen bezwaar. Wij achten dit
bezwaar derhalve gegrond en stellen U voor het bestemmingsplan op dit onder
deel te wijzigen, zoals geformuleerd in het concept-raadsbesluit.
- 3 -
ad b.
Het door reclamant bedoelde gebruik is van bedrijfsmatige aard. De gronden
waarop dergelijke activiteiten plaatsvinden zijn in dit plan dan ook bestemd
voor "Bedrijven". Deze bestemming omvat de gronden aan beide zijden van de
Marshallweg alsmede de containeroverslag en het expeditieknooppunt van het
Postdistrict Leeuwarden. Uit planologisch oogpunt achten wij het niet accep
tabel dergelijke bedrijfsmatige activiteiten ook toe te laten binnen de
bestemming "Spoorwegdoeleinden". Immers, alsdan zou de mogelijkheid worden
gecreëerd dergelijke bedrijfsmatige activiteiten elders op het spoor
wegemplacement te exploiteren, hetgeen het woonklimaat in de ten zuiden van
dit emplacement gelegen wijk in negatieve zin zou kunnen beïnvloeden. Wij
achten de op de plankaart tot uitdrukking gebrachte scheiding van de bestem
mingen tegen deze achtergrond dan ook logisch en aanvaardbaar. Wij achten
dit bezwaar ongegrond.
ad c.
Hieromtrent merken wij op, dat dit raccordement voor zover het functioneert
ten dienste van het bedoelde bedrijf daadwerkelijk over de genoemde afstand
in tact zal worden gelaten. Voor zover de opmerking van reclamant als be
zwaar moet worden opgevat, achten wij dit dan ook ongegrond.
ad d
De bestemming van de door reclamant bedoelde grond is reeds geregeld in het
van kracht zijnde bestemmingsplan "Huizum-Westdeelgebied I". Hierop rust
de bestemming "Bedrijfsdoeleinden". Gelet op de tamelijk recente status van
dit bestemmingsplan zien wij geen aanleiding tot wijziging van deze
bestemming. Wij achten derhalve geen termen aanwezig om de plangrens en
daarmede de bestemming te wijzigen. Wij achten dit bezwaar ongegrond.
C. Bezwaarschrift van L.S. Brouwers BV te Leeuwarden.
Het bezwaarschrift betreft de volgende onderdelen:
a. aan de terreinen van reclamante ter weerszijden van de Marshallweg dient
tevens de bestemming "Kantoren" te worden toegekend;
b. aan de noordzijde van de Marshallweg is op het terrein van reclamante ten
onrechte een willekeurige grens ter markering van de kantorenbestemming
getrokken;
c. bezwaar tegen een eventuele toekomstige afsluiting van de Snekertrekweg
bij de Hermesbrug;
d. aanwijzing van een los- en laadplaats ter hoogte van de ten noorden van
de Marshallweg liggende terreinen van reclamante, indien de nog aanwezige
spoorrails worden verwijderd.
ad a
Het gebied ter weerszijden van de Marshallweg wordt grotendeels gekarak
teriseerd door activiteiten van bedrijfsmatige aard. Dit geldt ook ten aan
zien van reclamantes terreinen. Er zijn geen reële aanwijzingen die erop
duiden, dat in deze bedrijvenconcentratie de komende jaren een radicale
verandering zal optreden. Gelet op dit uitgangspunt bestaat er geen
aanleiding om op reclamantes gronden een overwegende kantorenbestemming te
leggen. Hier komt bij dat het uit planologisch oogpunt ongewenst is kantoren
te projecteren temidden van of binnen een beperkte afstand van milieuhin-
derlijke bedrijven. Overigens merken wij op, dat er nog voldoende lokaties
beschikbaar zijn om kantorenfuncties te realiseren. Ook de door U
vastgestelde Kantorennota wijst niet in de richting van expliciete kantoren
functies ter weerszijden van evengenoemde weg. Wij achten dit bezwaar
ongegrond