55
aan Het Princessehof in 4 jaar af te bouwen.
Meermalen is al betoogd dat de gemeente een museum van nationaal niveau,
zoals Het Princessehof, financieel gezien niet kan dragen. Wij zullen
dan ook de problematiek van de bekostiging van dit museum bij voortdu
ring onder de aandacht brengen van de Minister van WVC en de Kamer. Zo
zijn medio juni onze opvattingen nogmaals kenbaar gemaakt aan het minis
terie en zullen wij de nieuwsbrieven - waarmee getracht wordt meer be
kendheid te geven aan de positie van Het Princessehof bij met name ka
merleden - blijven opstellen.
Gelet op het feit, dat omtrent de status van het museum nog geen volle
dige duidelijkheid kan worden verschaft, alsmede omdat de reorganisatie
van het gemeentelijke apparaat gevolgen kan hebben voor de personele
situatie in het museum, hebben wij U nog geen voorstel voorgelegd om na
pensionering van de directeur tot benoeming van een nieuwe functionaris
over te gaan. Door middel van een aantal tijdelijke maatregelen is er
voor zorggedragen dat de werkdruk - er wordt een intensief tentoonstel-
lingsbeleid tot uitvoering gebracht mede op grond waarvan in 1987 ruim
60.000 bezoekers in het museum zijn geweest - in het museum acceptabel
blijft
540.03 Cultureel Centrum "De Harmonie"ƒ54005 Fonds Podiumkunst.
Onlangs heeft U besloten de Notitie Podiumkunst vast te stellen en te
hanteren als uitgangspunt voor het te voeren beleid op dat terrein. Een
van de belangrijkste beleidsvoornemens, die hierdoor met ingang van 1989
zal worden doorgevoerd, betreft de instelling van een Fonds podiumkunst.
In dit fonds zijn, met uitzondering van de subsidiëring van accommoda-
tielasten en het exploitatietekort van "De Harmonie", in principe alle
subsidies opgenomen die bestemd zijn voor de uitvoering van podiumacti
viteiten. Zoals in de Notitie Podiumkunst staat aangegeven, zal de toe
kenning van activiteitensubsidies, waarbij pluriformiteit, bereikbaar
heid en flexibiliteit primaire wegingscriteria zijn, geschieden op basis
van een jaarlijks Verdeelbesluit Podiumkunst. Voor deze nieuwe wijze van
verdeling van middelen in 1989 zal eind 1988 een Verdeelbesluit Podium
kunst ter vaststelling aan U worden voorgelegd.
Voor de wezenlijk geachte uitbouw van het voorzieningenniveau ten behoe
ve van activiteiten op het terrein van de podiumkunst, zoals die wordt
onderschreven in de Notitie Podiumkunst en het rapport "Leeuwarden
Stadsgewest" is het noodzakelijk dat schouwburg "De Harmonie" wordt
verbeterd en dat naast een nieuw kleinschalig theater ook een nieuwe
concertzaal, bij voorkeur in combinatie met de nieuwbouw van het conser
vatorium, wordt gerealiseerd. Gelet op het grote belang om, in het kader
van de op rijksniveau ontwikkelde plannen voor de concentratie van het
kunstvakonderwijs in Nederland het conservatorium voor Leeuwarden te
behouden, is inmiddels een stuurgroep met vertegenwoordigers van de
provincie Friesland, de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden en de gemeente
Leeuwarden in het leven geroepen. Deze stuurgroep onderzoekt de haal
baarheid van de realisering van genoemde voorzieningen, waarbij wordt
uitgegaan van het model tot het onderbrengen van het conservatorium en
de concertzaal bij het complex "De Harmonie" en de realisering van een
nieuwe theaterzaal in de Westerkerk. De stuurgroep zal in dit najaar
haar haalbaarheidsonderzoek afronden.
Op dat tijdstip zal dan naar verwachting tevens meer duidelijkheid zijn
ontstaan omtrent de toekomst van het kunstvakonderwijs, i.e. het conser
vatorium, in Leeuwarden.
56
Mede aan de hand van de bevindingen van de stuurgroep zal vervolgens
worden bezien op welke wijze (gefaseerd) invulling kan worden gegeven
aan het beleidsvoornemen om in relatie tot de "Harmonie Nieuwe Stijl" te
komen tot een evenwichtige programmering van (met name niet-traditione-
le) podiumkunstactiviteiten in de nieuw te realiseren theaterzaal. Nade
re voorstellen daaromtrent hopen wij in de loop van 1989 aan U te kunnen
voorleggen. Tussentijds zullen wij U via de Commissie Welzijn op de
hoogte houden van de voortgang van dit project.
540.06 Beeldende Kunst.
Sedert de vaststelling van de percentageregeling beeldende kunstopdrach
ten zijn aan diverse kunstenaars opdrachten verstrekt voor de vervaardi
ging van kunstwerken op diverse lokaties in de gemeente. Ter realisering
van de diverse kunstopdrachten wordt getracht gebruik te maken van de
mogelijkheden tot ondersteuning op rijks- en provinciaal niveau. Met
name kan hierbij worden gewezen op de medewerking van het Ministerie van
WVC/Praktijkburo Beeldende Kunstopdrachten bij de totstandkoming van
een aantal kunstwerken in de wijk Camminghaburen. Daarnaast is de pro
vincie Friesland verzocht om voor diverse opdrachtsituaties in additio
nele zin subsidies beschikbaar te stellen. Het betreft hier grotendeels
kunstprojecten die door toepassing van de percentageregeling in stads
vernieuwingsgebieden worden uitgevoerd. Over de uiteenlopende resultaten
van dit in gang gezette opdrachtenbeleid zal de werkgroep Beeldende
Kunst eind 1988 verslag uitbrengen aan de Commissie voor Welzijnsaange-
legenheden
In het kader 'van de concretisering van het voornemen tot instelling van
één gemeentelijk Fonds voor de beeldende kunst, waarin naast een op
drachtenbeleid ook het aankoopbeleid aan de orde komt, zullen wij U,
gehoord de Werkgroep Beeldende Kunst, nog nadere voorstellen voorleggen.
Ten aanzien van de, met name door de opheffing van de BKR, verslechterde
beroepssituatie van de individuele beeldende kunstenaars kan worden
geconstateerd dat in aansluiting op het (slechts voor een deel compensa
tie biedende) rijks- en provinciaal beleid, de gemeente maatregelen
heeft genomen om Leeuwarder kunstenaars in staat te stellen hun beroeps
uitoefening te continueren. In aansluiting op de vaststelling van de tot
en met 1987 geldende "overbruggingsregeling ex-BKR-kunstenaarswordt in
1988 de nota "Beeldende Kunstenaars en de Algemene Bijstandswet" van de
Kunstenbond FNV gehanteerd als uitvoeringsinstructie ten behoeve van de
behandeling van bijstandsaanvragen door beeldende kunstenaars. Deze
instructie maakt het mogelijk dat de desbetreffende kunstenaars in staat
worden gesteld om een deel van de inkomsten uit arbeid (kunstverkopen
en/of -opdrachten) aan te wenden voor de aanschaf van materialen, die
noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening.
Daarnaast zal in 1988 nog een regeling worden opgesteld, op grond waar
van aan aankomende kunstenaars, die nog geen inkomsten uit arbeid hebben
kunnen verwerven, eveneens een materiaalkostenvergoeding in het vooruit
zicht kan worden gesteld. Laatstgenoemde regeling is een effectuering
van het in Beleidsplan 1988-1992 aangekondigde voornemen om het gemeen
telijk aandeel van 51 in de uitvoering van de BKR voor een fonds materi
aalkostenvergoeding te reserveren.
Wij verwachten de komende jaren met onder meer bovengenoemde regelingen
de "pijn" bij beeldend kunstenaars door opheffing van de BKR in 1987
enigszins te kunnen verzachten.
Aan de vraag naar goedkope ateliervoorzieningen voor beeldende kunste
naars kan in toenemende mate tegemoet worden gekomen nu naast de in het