61
De gelijkstelling van mannen en vrouwen begint ook in het sociale
zekerheidsstelsel geleidelijk aan vaste vorm te krijgen. Op dit moment
is het al zo, dat niet langer de man als kostwinner de volledige uitke
ring voor het gezin ontvangt. De uitkering wordt namelijk gesplitst
uitbetaald aan de beide partners. De generatie vrouwen die in 1990 de
18-jarige leeftijd bereikt, wordt geconfronteerd met de volgende fase in
het proces van de gelijkstelling van mannen en vrouwen in het sociale
zekerheidsstelsel. In hoofdstuk I van dit beleidsplan is aan deze ont
wikkeling uitvoerig aandacht besteed.
Toch moet op deze plaats nog melding worden gemaakt van een al enkele
jaren slepende en nog steeds niet volledig opgeloste problematiek be
treffende de toepassing van de zogenaamde "derde richtlijn". Deze richt
lijn die in EEG-verband van kracht is verklaard, verbiedt de nationale
overheden om op het terrein van de sociale zekerheid direct of indirect
onderscheid te maken tussen mensen op grond van hun geslacht. De richt
lijn is op 23 december 1984 definitief in werking getreden.
Voor wat betreft de door de gemeente uitgevoerde sociale zekerheidsrege
lingen heeft dit verbod o.a. gevolgen voor de zogenaamde kostwinnerseis
in het kader van de Wet werkloosheidsvoorziening. Deze eis, die bepalend
is voor het recht op een WWV-uitkeringkan immers als discriminerend
worden gezien omdat het nu feitelijk nog zo is, dat mannen in overwegen
de mate wel en vrouwen in overwegende mate geen kostwinner zijn.
Langdurig discussiepunt betrof met name de vraag, of gehuwde vrouwen,
die vóór 23 december 1984 werkloos zijn geworden, vanaf 23 december 1984
ter zake van die werkloosheid aanspraak op een WWV-uitkering kunnen
maken. De rijksoverheid was steeds van mening dat alléén vrouwen die né.
23 december 1984 werkloos zijn geworden dan wel op die datum nog een WW-
uitkering ontvingen, vanaf 23 december 1984 aanspraak op een WWV-uitke
ring kunnen doen gelden.
Gezien een recente uitspraak van het Europese Hof is deze interpretatie
onhoudbaar gebleken. Voor het ministerie vormde deze uitspraak aanlei
ding om bij circulaire van 5 mei 1988 aan de gemeente mee te delen, dat
óók gehuwde vrouwen die vóór 23 december 1984 werkloos zijn geworden en
zonder kostwinnerseis op die datum nog recht op WWV zouden hebben gehad,
per 23 december 1984 alsnog voor deze uitkering in aanmerking kunnen
worden gebracht. Een desbetreffende wetswijziging is aangekondigd. In
afwachting van de parlementaire behandeling ontmoet het van de kant van
de staatssecretaris geen bezwaar dat nieuw ingekomen aanvragen reeds
worden beoordeeld in het licht van de conclusies die in genoemde circu
laire uit de uitspraak van het Hof worden getrokken. Echter ook bij deze
gelegenheid wordt door het ministerie een juridisch aanvechtbare beper
king van de aanspraken op uitkering aangebracht, in die zin dat deze
aanspraken voor gehuwde vrouwen die vóór 23 december 1984 werkloos zijn
geworden slechts voor een vanaf die datum nog resterende termijn geldend
kunnen worden gemaakt en niet voor de volledige wettelijke termijn.
Hoewel derhalve thans aanleiding bestaat voor de veronderstelling dat
het ministerie een te beperkte uitleg geeft aan de uitspraak van het
Europese Hof, zien wij ons als uitvoerder van de WWV genoodzaakt in
afwachting van de politieke ontwikkelingen alsmede van de verdere ont
wikkelingen in de rechtspraak vooralsnog uitvoering te geven aan het in
meergenoemde circulaire neergelegde standpunt van de staatssecretaris.
Dit mede gelet op de herhaalde aankondiging van het ministerie dat de
extra-uitgaven verband houdend met een ruimere uitvoering dan in de
circulaire wordt toegestaan, niet voor rijksvergoeding in aanmerking
zullen komen.
62
Gemeentelijk beleid sociale zekerheid.
De rol van de gemeente op het terrein van de sociale zekerheid beperkt
zich voornamelijk tot die van uitvoerder van diverse wettelijke rege
lingen. In de rol van uitvoerder beschikt de gemeente over een beperkte
vrijheid om eigen beleid te voeren.
De regering heeft aangekondigd door middel van deregulering en de decen
tralisatie van regelgeving deze beleidsvrijheid van de gemeenten te
willen verruimen. Wij constateren, dat de regering desondanks enkele
maatregelen heeft aangekondigd die een uitbreiding inhouden van de thans
geldende landelijke regels en die voor een deel ook de vrijheid voor de
gemeenten om eigen beleid te voeren juist nog verder zullen inperken. Te
noemen vallen in dit verband:
het verminderen van de gemeentelijke beleidsvrijheid om in schul
densituaties zelf vast te stellen hoe groot de aflossingscapaciteit
van uitkeringsgerechtigden ingevolge de ABW is, doordat de wette
lijke mogelijkheid wordt gecreëerd voor schuldeisers om beslag te
laten leggen op maximaal 10Z van het inkomen van deze uitkeringsge
rechtigden;
het omzetten van de thans bestaande mogelijkheid in een verplich
ting om een regeling te treffen voor eventueel verhaal op derden
van de aan een persoon verleende bijstand;
de invoering van het beginsel van de omgekeerde bewijslast voor
uitkeringsgerechtigden ten aanzien van de door hen verzwegen inkom
sten uit arbeid in die zin dat uitkeringsgerechtigden onder bepaal
de omstandigheden moeten aantonen dat zij geen inkomsten verzwegen
hebben.
Daarnaast zal naar wij vrezen ook het voornemen van het Rijk om het aan
deel van de gemeente in de bijstandskosten te verhogen van 10Z tot 20Z
feitelijk erin resulteren dat een extra hindernis wordt opgeworpen voor
het voeren van een eigen gemeentelijk beleid op het terrein van de soci
ale zekerheid.
Wij zullen er ondanks deze landelijke ontwikkelingen naar blijven stre
ven de gemeentelijke beleidsvrijheid als uitvoerder van diverse regelin
gen op het terrein van de sociale zekerheid te benutten voor de verbete
ring van de financiële positie van degenen die rond moeten komen met een
inkomen dat ligt op het niveau van het sociaal minimum.
Ter illustratie hiervan vermelden wij hieronder de realisatiegegevens
van het aantal gevallen waarin incidentele bijstand is verleend:
1986 495
1987 1289
le kwartaal 1988 1100
Het individualiseringsprincipe dat is vastgesteld in de Algemene Bij
standswet vormt één van de belangrijkste peilers voor de gemeente voor
het voeren van een lokaal beleid ten aanzien van de minima. Het aantal
toekenningen van periodieke incidentele bijzondere bijstand is, als
gevolg van de verhoogde aandacht van de G.S.D. voor deze vorm van bij
standsverlening, ten opzichte van voorgaande jaren aanzienlijk toegeno
men
Ons streven is erop gericht deze situatie waar mogelijk te handhaven en
nog verder op te voeren, gebruik makend van de ruimte die de wet ter
zake biedt. Behalve door het toezenden aan alle uitkeringsgerechtigden
van speciaal door ons ter zake vervaardigde folders trachten wij dit