67
is in het beleidsplan voor het jaar 1991 een nadelige mutatie geraamd
van 240.000,-- 41.800,-- plus 240.000,-- is afgerond
280.000,--)
611.03 Centrum voor Beroepsoriëntatie en Beroepsoefening Friesland.
In het vorige beleidsplan hebben wij U geïnformeerd omtrent het voorne
men van het Rijk met betrekking tot de wijziging van de subsidiërings
methode voor (de bekostiging van) de Centra voor Beroepsoriëntatie en
Beroepsoefening. Dit voornemen heeft nog niet geleid tot de concrete
beslissing om de "Voorlopige subsidieregeling voor de Centra voor Be
roepsoriëntatie en Beroepsoefening (CBB)dienovereenkomstig te wijzi
gen. Wij gaan er dan ook van uit dat de subsidiëring van deze centra
vooralsnog ongewijzigd blijft en dat het Rijk ook in 1989 100Z van de
exploitatielasten voor zijn rekening blijft nemen.
Langs de weg van de begrotingsgoedkeuring zal het Rijk er naar verwach
ting wel naar streven de omvang van de subsidiestroom aan banden t'e
leggen. Een gevolg hiervan kan zijn dat er in toenemende mate een beroep
gedaan zal worden op de gemeente(n) om een bijdrage te gaan leveren in
de exploitatielasten van dit centrum dan wel deze te verhogen. Wij gaan
er echter van uit dat de bijdrage van onze gemeente als exploitant van
het CBB-Friesland vooralsnog beperkt kan blijven tot de bekostiging van
het niet-subsidiabele deel van de salarislasten in verband met de toe
passing van het gemeentelijk functiewaarderingssysteem op het personeel
bij het CBB-FHet overleg met andere Friese gemeenten van waaruit cur
sisten afkomstig zijn omtrent het leveren van een evenredige bijdrage in
deze laatstgenoemde kosten is inmiddels gestart, maar nog niet afgerond.
Daarnaast zal onzes inziens een verbetering van de efficiency van de
bedrijfsvoering van het CBB-F dan wel de opvoering van de extra neven
activiteiten op het gebied van het cursusaanbod ("contract-onderwijs")
moeten leiden tot een sluitende exploitatie van het CBB-F.
611.04 Sociaal-cultureel werk in het kader van werkgelegenheid.
In vorige beleidsplannen hebben wij U geïnformeerd omtrent het voornemen
van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om artikel
36 van de Wet werkloosheidsvoorziening, met name voor wat betreft de
financiering van op grond van dit artikel uitgevoerde activiteiten,
drastisch te wijzigen.
Gelet daarop werd in de gemeentebegroting 1988 rekening gehouden met een
aanzienlijke verlaging van de rijksbijdrage en een overeenkomstige ver
hoging van het gemeentelijk aandeel.
Inmiddels is evenwel gebleken dat voor 1988 nog geen rekening behoeft te
worden gehouden met deze wetswijziging. De daardoor vrijvallende midde
len zijn enerzijds aangewend voor de bekostiging van sociaal-culturele
activiteiten, terwijl anderzijds een deel van dit bedrag teruggevloeid
is naar de algemene middelen.
Naar het zich laat aanzien moet er echter rekening mee worden gehouden
dat de wijziging van artikel 36 met ingang van 1989 van kracht wordt.
Bedoelde wetswijziging is inmiddels door de Tweede Kamer behandeld en
akkoord bevonden.
Te Uwer informatie menen wij er goed aan te doen de voor het gemeente
lijk beleid relevante verschillen met de huidige tekst van artikel 36
nader aan te geven.
In de eerste plaats zal worden ingegaan op enige inhoudelijke verschil
len, terwijl vervolgens de financiële consequenties nader zullen worden
68
toegelicht
Met betrekking tot de doelgroep ten behoeve waarvan de activiteiten, die
mede worden bekostigd met behulp van een rijksbijdrage ingevolge artikel
36 WWV, worden aangeboden kan het volgende worden opgemerkt.
Voorgesteld wordt om naast de WW- en WWV-uitkeringsgerechtigden eveneens
uitkeringsgerechtigden ingevolge de RWW en gedeeltelijk arbeidsgeschik-
ten ingevolge de WAO en AAW aan de voorzieningen, welke op grond van
art. 36 op lokaal niveau (kunnen) worden georganiseerd, deel te laten
nemen
Ten aanzien van de subsidiabiliteit van de te ontwikkelen activiteiten
menen wij het volgende onder Uw aandacht te moeten brengen.
In afwijking van het tot nu toe gevoerde beleid ten aanzien van de be
kostiging van sociaal-culturele activiteiten is het uitgangspunt in het
voorliggende voorstel, dat de te subsidiëren activiteiten in directe zin
moeten bijdragen aan het herstel, het behoud of de bevordering van de
arbeidsgeschiktheid
Een en ander betekent, dat de kosten verbonden aan activiteiten in de
sociaal-culturele sfeer niet (langer) ten laste kunnen worden gebracht
van het budget van de sociale zekerheid.
Daarnaast wordt in de Memorie van Toelichting gesteld dat de voorzie
ningen op grond van artikel 36 geen activiteiten mogen inhouden waarin
door de educatieve infrastructuur wordt of kan worden voorzien. In dat
verband moet worden gedacht aan activiteiten in het kader van de basise
ducatie, de primaire beroepseducatie voor volwassenen en beroepsoplei
dingen en cursussen die het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen
geheel of gedeeltelijk financiert.
In de Memorie van Toelichting wordt ten slotte de rol van de gemeenten
bij het treffen van voorzieningen voor de onderhavige doelgroep duide
lijk geformuleerd.
Gesteld wordt dat binnen de bestuurlijke sfeer van de overheid het in
eerste instantie de gemeente is, die wordt geconfronteerd met de sociale
problematiek van de gevolgen van de werkloosheid, waarvan aard, omvang
en intensiteit van gemeente tot gemeente verschillen.
Tegen deze achtergrond is de gemeente als het orgaan aan te merken, dat
in staat is voorzieningen tot bevordering van (herintreding in het
arbeidsleven in te bedden in een breder, geïntegreerd programma van
activiteiten ten behoeve van niet-actieven.
De effectiviteit van voorzieningen ten behoeve van bepaalde groepen van
uitkeringsgerechtigden kan worden verhoogd indien deze voorzieningen
aangepast aan de plaatselijke omstandigheden worden getroffen. Bovendien
kan afhankelijk van individuele omstandigheden en behoeften voor bepaal
de personen - naast deelname aan activiteiten in het kader van artikel
36 WWV - ook participatie in vormen van opvang en zinvolle tijdsbeste
ding van belang zijn.
Uiteraard dringt zich daarbij de noodzaak op van een goede afstemming
ten opzichte van het arbeidsvoorzieningenbeleid en het revalidatiebeleid
krachtens de AAW en WAO.
Hoewel wij de visie van de staatssecretaris omtrent de rol van de ge
meenten onderschrijven, menen wij dat deze visie niet wordt doorgetrok
ken waar het gaat om de financiële mogelijkheden die het Rijk aan de
gemeenten biedt om in te spelen op de onderhavige problematiek. De fi
nanciële ondersteuning die door het Rijk wordt gegeven wordt namelijk
als volgt gewijzigd.