122
De navolgende vergelijking levert de relevante cijfers.
1
Omschrijving
1
1
1
1
1
Raming 1989
1
1
1
1
1
|Art. 12 norm
1
1
1
1
1
Wettelijke li-
miet zoals
toegepast
bij art. 12
1
1
1 1.
1
1
Afvalstoffenhef
fing
1
1
4.738.000,--
1
1
1/
5.029.000,--
1
1
5.029.000,--
l
1 2.
Rioolrechten
3.305.000,--
1
1/
I
5.121.000,--
1
4.035.000,--
I
1 3.
1
I
Onroerend-goed
belastingen
1
1
11.180.000,--
1
1
1
1/
9.658.000,--
1
1
11.180.000,--
1
1
1
1
1
- afgeleide bij
zondere be
bouwing
1
1
1
11.374.000,--
1
1
1
1
1/
1
9.826.000,--
1
1
1
11.374.000,--|
1
1
1
1/ 30.597.000,--
1/
11 N3
II U3
II
11 o>
II LO
II
II
II O
II O
II O
II -
II 1
II 1
31.618.000,--!
Uit het voorgaande kunnen wij constateren dat wij al boven de art. 12
norm zitten. Rekening houdende met de voor 1990 geraamde extra verhoging
van de afvalstoffenheffing, geven de rioolrechten nog enige ruimte.
Mocht de limiet voor de onroerend-goedbelastingen op 475,-- per woon
ruimte worden gebracht, dan ontstaat daar extra belastingcapaciteit.
Tegelijkertijd wil de regering de matige-winstbepaling echter afschaf
fen. De wettelijke limiet voor de overige heffingen komt dan op 100Z van
de kosten. Dit betekent een beperking van de belastingruimte.
In hoofdstuk III, onderdeel 3.6 van het Beleidsplan 1985-1989 zijn wij
al uitvoerig ingegaan op de overige richtlijnen voor toepassing van art.
12 van de Financiële Verhoudingswet. Deze richtlijnen zijn vervat in een
circulaire van 18 juli 1984.
Het lijkt ons zinvol U een aantal uitgangspunten te schetsen die bij
beoordeling in het kader van art. 12 een rol blijken te spelen.
a. Toetsing van verstorende factoren vindt plaats aan de hand van
vergelijkingen met de gemiddelden uit de groep van desbetreffende
gemeenten.
Wij hebben de indruk dat er nogal wat ruimte is voor interpretatie
verschillen. Hetgeen daarbij als verstorend wordt erkend, is naar
onze indruk mede afhankelijk van de omvang van de totale problema
tiek.
b. Elke aanvraag wordt afzonderlijk bekeken. Een appèl op hetgeen in
andere gemeenten is geaccepteerd wordt niet zonder meer gehono
reerd
c. Zogenaamd nieuw beleid wordt niet zonder meer geaccepteerd. Boven
dien hanteert het Rijk een ruimere interpretatie van het begrip
nieuw beleid dan zoals wij dat kennen.
d. Een exploitatie van bedrijfsmatige activiteiten wordt geacht kos
tendekkend te zijn (Woningbedrijf, Grondbedrijf, Nutsbedrijven,
Eigendommen). Parkeren wordt eveneens geacht kostendekkend te zijn.
e. Uitkeringen van het Rijk en de provincie ten behoeve van stadsver
123
nieuwing worden geacht kostendekkend te zijn. In onze financiële
systematiek voor de stadsvernieuwing wordt een deel gefinancierd
met eigen middelen. Dit kan betekenen dat bij de bepaling van de
steun in het kader van art. 12 geen rekening wordt gehouden met de
uitgaven voor stadsvernieuwing.
f. Tegenvallers veroorzaakt door andere departementen zullen niet
worden gecompenseerd door een uitkering op grond van art. 12.
g. De omvang van een structureel verstorende factor zal ten minste
4,per inwoner moeten zijn. Positief verstorende factoren ple
gen verrekend te worden. Met betrekking tot bijstand zij opgemerkt,
dat de verfijning sociale structuur daarin thans volledig wordt
verdisconteerd (tot voor kort werd ervan uitgegaan dat 75Z van de
verfijning een relatie zou hebben met de bijstandsuitkeringen).
h. Van de aanwendbare reserves wordt een deel vrijgelaten 17,-- per
inwoner). Van de rest dient een bepaald deel ingebracht te worden.
i. Het uiteindelijk geaccepteerde zgn. aanmerkelijke tekort zal ten
minste 17,-- per inwoner (rond 1,5 miljoen) dienen te zijn, wil
aanvullende steun tot de mogelijkheden behoren.
j. Er dient een saneringsbegroting opgesteld te worden die vergezeld
kan gaan van een belastingvoorschrift (opleggen van hogere belas
tingen)
Uit een en ander moge blijken, dat een beroep op art. 12 voor de gemeen
te Leeuwarden zeker niet in alle opzichten positief zal uitpakken.
3.7 Kwantitatieve uitgangspunten gehanteerd bii het samenstellen van de
ontwerp-begrotinR 1989 en het ontwerp-Beleidspian 1939-1993.
In de onderstaande tabel hebben wij de door ons gehanteerde uitgangspun
ten samengevat.
j Jaar
1
Aantal inwoners
1
Woningvoor
1
Nieuwbouw
1
I Onttrekking
1 1
Excedent
|per 1 januari
raad per
woningen
I aan de wo-
woon-
1 januari
1
ningvoor-
ruimten
1
1
raad
j tOV.
1
1
1
_L_
1
J_
1
1
woningen
1 1
j 1988
1
85.174
I
37.533
1
539
1
80
1 1
I 2.237
1989
85.620
37.992
500
80
j 2.249 j
1990
85.725
j 38.412
500
80
2.253
1991
86.040
38.832
475
80
2.256 j
1992
86.355
39.277
450
80
2.260
1993
86.670
39.597
1
450
1
80
1
2.264
1 1
Indien zich in de loop van 1989 ten aanzien van deze kwantitatieve uit
gangspunten onverhoopt aanmerkelijke afwijkingen mochten voordoen, zul
len wij ons beraden over de dan te volgen gedragslijn.
Ontwikkeling van het algemene loon- en prijspeil.
De veronderstellingen met betrekking tot de algemene salarisstijging en
de algemene prijsstijging over 1988 zijn voor de ontwerp-begroting 1989
gebaseerd op de Macro-Economische Verkenningen 1988. Voor 1989 is voor
zowel de ambtenarensalarissen als de algemene prijsontwikkeling uitge-