2
JOL geeft een overzicht van deelname en resultaten voortvloeien
de uit die deelname. Verwezen wordt in dezen naar het bezwaar
schrift.
Ook is er een project in de houtwerkplaats in de categorie pro
ject voortijdige schoolverlaters.
Uit het betoog van JOL komt verder naar voren, dat de produktie-
lijn een vast klantenbestand heeft. Klantenwerving is belang
rijk. Om deze reden kan een 1002 bijdrage niet gemist worden.
Bovendien is JOL in 1988 ermee akkoord gegaan om het normale
onderhoud aan het pand Voorstreek 106 in eigen beheer te nemen.
Bij het wegvallen van de werkplaats zal dan niet meer aan deze
afspraak kunnen worden voldaan.
JOL acht zich verder geconfronteerd met problemen van arbeids
rechtelijke aard. Vooruitlopende op de evaluatie van het functi
oneren van de houtwerkplaats, zou JOL al ontslag moeten aanvra
gen voor de werkmeester. Het Gewestelijk Arbeidsbureau geeft in
dergelijke situaties geen ontslagvergunning.
Verder betoogt JOL, dat de activiteiten van de houtwerkplaats
vallen onder de werking van artikel 36 van de Wet Werkloosheids
voorziening
JOL vraagt dan ook de subsidieverlening in te trekken en de
subsidie voor het hele jaar 1989 te verstrekken en de perso
neelslasten t.b.v. de houtwerkplaats voor 1002 te subsidiëren.
III. Reactie Burgemeester en Wethouders.
Bij hun brief d.d. 2 maart 1989 hebben Burgemeester en Wethouders sa
mengevat de volgende reactie gegeven op het bezwaarschrift:
a. De procedure.
Burgemeester en Wethouders erkennen dat de inspraakperiode op de
Nadere Standpuntbepaling kort is.
Met betrekking tot de projecten mensen zonder werk wordt opgemerkt
dat pas in de Nadere Standpuntbepaling hieraan aandacht kan worden
besteed
De oorzaak ligt hierin, dat de gesprekken met de Rijksconsulent voor
Complementaire arbeidsvoorzieningen i.v.m. de rijksbijdrage pas in
het najaar kunnen plaatsvinden.
b. Het subsidie is gereserveerd voor de tweede helft van 1989, omdat
mede op basis van de brief d.d. 22 november 1988 van JOL geconsta
teerd moest worden, dat nut en offer niet tegen elkaar opwegen. Re
servering in dezen is als een signaal te beschouwen en dient te
voorkomen, dat de besturen van de betrokken welzijnsinstellingen :van
de ene op de andere dag worden geconfronteerd met afbouw of beëin
diging van subsidies.
Het subsidie voor een gelijksoortig project, namelijk het garagepro
ject van het Vliet, wordt eveneens voor het laatste half jaar van
1989 gereserveerd. Het hoeft nog geen beëindiging te betekenen.
Achterliggende gedachte is: in verband met de forse bezuinigingen,
die het Rijk heeft toegepast, heeft de Raad besloten in maart en
3
april alle projecten voor mensen zonder werk te evalueren op door-
stromingseffekten en (heroriënteringsmogelijkheden t.b.v. de ar
beidsmarkt.
c. De personeelslasten van de werkmeester zijn voor de volle 1002 sub
sidiabel, echter bij de subsidiëring is rekening gehouden met de
mogelijkheid van de houtwerkplaats een dusdanige omzet te halen, dat
de loonkosten van genoemde functionaris voor 10.000,-- door JOL
zelf kunnen worden gedekt.
IV. Ter inzage legging van de stukken en hoorzitting.
Van 7 maart 1989 tot 14 maart 1989 lagen de desbetreffende stukken voor
JOL op de secretarie ter inzage. Namens JOL heeft de heer
C.W.L. van Beek de stukken ingezien.
Op de hoorzitting, d.d. 21 maart 1989, van de Raadsadviescommissie voor
de beroep- en bezwaarschriften, verschenen namens JOL de heer
drs. H. Andringa, voorzitter en de heer C.W.L. van Beek, coördinator.
Tijdens de hoorzitting is van de zijde van JOL nog meegedeeld, dat men
zich geconfronteerd ziet met criteria waar van te voren geen sprake is
geweest: de houtwerkplaats is een instrument ten behoeve van de opvang
van voortijdige schoolverlaters. Een aantal mensen is van hieruit naar
een arbeidsplaats gegaan.
V. Overwegingen en advies van de Raadsadviescommissie voor de beroep
en bezwaarschriften.
Ingevolge artikel 18 juncto artikelen 10, 11 en 12 van de Procedurever
ordening specifiek welzijn, stellen Burgemeester en Wethouders naar
aanleiding van reacties en adviezen m.b.t. het ontwerp-programma een
nota Nadere Standpuntbepaling op, welke nota, als onderdeel van het
programma, daarop door de Raad (gehoord de raadsadviescommissie Wel
zi jnsaangelegenheden) wordt vastgesteld.
Genoemde procedureverordening voorziet in deze context niet meer in een
bijzondere inspraakfase.
Met betrekking tot reclamants bezwaren, voor zover het betreft de ter
mijn van inspraak op de Nadere Standpuntbepaling, merkt de commissie op
dat in het licht van bovengenoemde procedureverordening Burgemeester en
Wethouders, formeel gezien geen mogelijkheid tot inspraak behoefden te
verlenen.
De commissie merkt voorts op, dat haar is gebleken, dat namens reclamant
desalniettemin het woord is gevoerd in de desbetreffende vergadering van
de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden. Bovendien heeft reclamant
zich nog eens op 29 november 1988 tot de Raad gewend.
Gelet op vorenstaande constateert de commissie dat reclamant zich niet
met recht kan beroepen op een aan de gemeente te wijten schadelijke
uitgangspositie. De commissie meent dat dit argument ongegrond moet
worden verklaard.
De commissie merkt op dat de subsidie t.b.v. de houtwerkplaats, in het
kader van projecten mensen zonder werk, is gebaseerd op artikel 36 van