de Wet Werkloosheidsvoorziening.
Op basis van dit artikel 36, kon de gemeente een groot scala van activi
teiten (o.a. voor een belangrijk deel sociaal-culturele activiteiten)
subsidiëren ten behoeve van werklozen die een uitkering genoten op basis
van de Werkloosheidswet en de Wet Werkloosheidsvoorziening.
De gemeente kreeg op basis van de toenmalige regeling van artikel 36
e.v. van de Wet Werkloosheidsvoorziening van het Rijk een bijdrage op
basis van een "open eind-financiering".
Bij Wet van 10 oktober 1988, Stbld 1988, 508 is genoemd artikel 36 Wet
Werkloosheidsvoorziening gewijzigd
Het gemeentebestuur wordt nu met ingang van 1 januari opgedragen met het
oog op (her)intreding in het arbeidsleven voorzieningen te treffen die
in directe zin zijn gericht op behoud, herstel of bevordering van de
arbeidsgeschiktheid. In het vierde lid van dit artikel wordt nog eens
benadrukt dat die voorziening daadwerkelijk moet worden gericht op het
verkrijgen van een verbeterde positie op de arbeidsmarkt. Er wordt in
dezen dan ook niet meer vanwege het Rijk gesproken over sociaal-cultu
reel werk, maar van voorzieningen, die in directe zin zijn gericht op
het behoud, herstel of bevordering van de arbeidsgeschiktheid met het
oog op (herintreding in het arbeidsleven.
De financiering vanwege het Rijk is hierop aangepast en is thans een
budgetfinanciering
Bovendien zal de Rijksconsulent voor de arbeidsvoorziening, globaal
toetsen of de voorzieningen passend zijn.
Eén en ander betekent voor de gemeente ook de noodzaak, dat het beleid
ter zake moet worden herzien.
Daarbij komt verder, dat de financiële toestroom van middelen van het
Rijk naar de gemeente drastisch vermindert. Met het oog hierop heeft het
Rijk voor de jaren 1989, 1990 en 1991 een afbouwregeling getroffen.
Gelet hierop betekent dit voor de gemeente dat zij haar beleid dient te
herzien.
Om deze reden is besloten bepaalde situaties te evalueren en de desbe
treffende activiteiten eens nader te beschouwen op hun rendement voor
betrokken categorie.
Eén en ander betekende, dat besloten werd het subsidie voor de houtwerk
plaats, betrekking hebbende op de personeelslasten voor de werkmeester
voor de tweede helft van het jaar 1989 te reserveren.
Tegen deze reservering richt zich onder andere het bezwaar van JOL.
De commissie merkt op, dat reservering van gelden in afwachting van
resultaten van een bepaald evaluatie-onderzoek op zichzelf geoorloofd
is
In dezen vindt echter, en heeft plaats gevonden, een evaluatie-onderzoek
plaats in de maanden maart en april 1989. Verondersteld mag worden, dat
de resultaten zo snel mogelijk bekend zullen zijn. Een voor JOL nega
tief resultaat moet niet uitgesloten worden geacht.
JOL moet daarop dan ook kunnen inspelen. Dit vergt bij de stichting een
aanpassingsproces. Zolang echter één en ander niet duidelijk is, is het
voor JOL niet mogelijk voorbereidingen te treffen.
Eén en ander moet dan ook in strijd met de algemene beginselen van be
5
hoorlijk bestuur, m.n. het rechtszekerheidsbeginsel, worden geacht. Dit
klemt te meer daar het in dezen mede gaat om gevolgen in de sfeer van
arbeidsrechtelijke verhoudingen. Op de hoorzitting is gebleken dat Bur
gemeester en Wethouders zich realiseren dat men zich daar ook niet ge
heel aan kan onttrekken. Op basis van deze verhoudingen kan JOL niet
overgaan tot het abrupt wijzigen van een arbeidscontractuele situatie.
Samenvattend stelt de commissie, dat men zich kan voorstellen, dat het
subsidie naar gelang de situatie wordt gewijzigd c.q. beëindigd; echter,
indien deze beëindigd wordt midden in een bepaalde periode, moet dit
strijdig worden geacht met de rechtszekerheid.
De commissie merkt ten aanzien van de hoogte van het subsidie het vol
gende op.
Ten aanzien van de onderhavige categorie is geen specifieke uitvoerings
regeling van toepassing. Om deze reden is voor de toekenning van derge
lijke subsidies, met inachtneming van eventuele rijksvoorschriften, de
Algemene subsidieverordening van toepassing.
Daarbij merkt de commissie op, dat de subsidies slechts worden toegekend
indien op de begroting hiervoor de benodigde gelden zijn uitgetrokken.
De commissie merkt op dat JOL met betrekking tot de activiteiten, zoals
door haar aangegeven, geacht moet worden daarvoor opbrengsten te verwer
ven. Om deze reden is er haars inziens geen aanleiding voor de gemeente
om voor 100Z bij te dragen in de personeelslasten en daarvoor een bedrag
op de begroting op te nemen.
JOL heeft ook niet aangetoond dat een eigen bijdrage ad 10.000,- onre
delijk was. De commissie acht deze grief dan ook ongegrond.
Samenvattend adviseert de commissie de Raad:
1. Het bezwaarschrift d.d. 20 januari 1989 van JOL tegen het raadsbe
sluit, d.d. 13 december 1988, nr. 20902, gegrond te verklaren voor
zover het betreft de reservering van het subsidie t.b.v. de hout
werkplaats, omdat de reservering, zoals hier weergegeven, in strijd
wordt geacht met het beginsel van rechtszekerheid.
2. Het bezwaarschrift voor het overige ongegrond te verklaren. Eén en
ander conform bijgevoegd concept-besluit.
Voorzitter, Secretaris,
w.g. (mr. C.O. Rommerts)
w.g. (mr. P.J. Achterhof)