Ill Reactie van Burgemeester en Wethouders.
Bij brief van 2 maart 1989, kenmerk Wz 3407 GJP/WHK hebben Burgemeester en
Wethouders op het bezwaarschrift van de Stichting Vrije Scholen Friesland
gereageerd. Hun reactie komt kort samengevat op het volgende neer:
In eerste instantie had de Stichting bij haar opgave met betrekking tot de
peuterspeelzaal in Camminghaburen in haar brief van 28 oktober 1988 aan
gegeven dat het aantal peuters in de nabije toekomst (naar verwachting) 10
zou benaderen. De normen voor subsidiëring van peuterzaalwerk zouden zelfs
met alleen vrijwillige leiding niet worden gehaald. Met het oog hierop is
wel subsidie gereserveerd mocht men toch de norm halen. Een door de
Stichting gesuggereerde ontheffing van de normen met betrekking tot de
peutergroepen is niet mogelijk. De subsidiëringsbeslissing is toentertijd
niet op onjuiste gronden genomen.
Verder wordt erop gewezen dat de gemeente een beleid voert om in alle
wijken van Leeuwarden een peuterspeelzaal op algemene grondslag in stand
te houden. In Camminghaburen worden twee lokaties door de gemeente
financieel ondersteund.
De Stichting Vrije Scholen exploiteert een peuterspeelzaal, "De Kleine
Johannes", met een stedelijke functie, die slechts voor 40 procent wordt
benut
Gelet op de belangen, de beperkte financiële middelen, die de gemeente ter
beschikking staan en het stedelijke karakter stelt de gemeente zich
terughoudend op met betrekking tot de subsidiëring van de peuterspeelzaal
"Windekind"
IV Terinzagelegging van stukken eo hoorzitting.
Van 7 maart 1989 tot 14 maart 1989 lagen de desbetreffende stukken voor
reclamante op de secretarie ter inzage.
Van de gelegenheid deze in te zien heeft reclamante geen gebruik gemaakt.
Op de hoorzitting d.d. 21 maart 1989 van de Raadsadviescommissie voor de
beroep- en bezwaarschriften verschenen namens de reclamante, mevrouw T.
Triebert, lid mandaatgroep peuterspeelzaal, en de heer M. Lankester,
penningmeester van reclamante.
In zijn toelichting ten overstaan van de Commissie heeft de heer Lankester
bovengenoemde argumenten van reclamante nog eens herhaald. Hij heeft
gesteld dat een peuterspeelzaal gebaseerd op het didactische uitgangspunt
van de stichting in het onderhavige geval zou kunnen worden aangemerkt als
een wijkvoorziening.
V Overwegingen en advies van de Raadsadviescommissie voor de beroep- en
bezwaarschr i f ten
Allereerst merkt de Commissie op dat in een heroverwegingsprocedure op
grond van de Wet Administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen
eveneens nieuwe feiten en omstandigheden, die zich na het nemen van de
bestreden beslissing hebben voorgedaan dienen te worden meegewogen.
Van beiang voor dit advies zijn de bepalingen, zoals genoemd in de
artikelen 4 en 5 van de Sub-verordening specifiek welzijn.
Ingevolge artikel 4 van de Sub-verordening wordt subsidie slechts
verleend, indien net aantal peuters per peutergroep met vrijwillige
leiding tenminste 10 bedraagt. Ingevolge artikel 5 van de Sub-verordening
wordt subsidie toegekend ten behoeve van een peutergroep met een
beroepskracht indien het aantal peuters per peutergroep tenminste 14 is.
Hierbij moet worden opgemerkt dat de ouders van de peuters verplicht zijn
om volgens een bepaalde rekenmethodiek bij te dragen in de kosten van een
dergelijke voorziening.
Reclamante heeft aangegeven dat de peuterspeelzaal "Windekind" in
Camminghaburen per l april 1989 14 deelnemende peuters zal opvangen.
De Commissie heeft vooralsnog geen reden om te twijfelen aan de juistheid
van deze opgave.
Gelet op het bepaalde van de hierboven genoemde artikelen 4 en 5 meent de
Commissie dat reclamante ten behoeve van haar peuterspeelzaal "Windekind"
in aanmerking komt voor subsidiëring.
De berekening van de te verlenen subsidie dient overeenkomstig het
bepaalde van artikel 10.7 van meergenoemde Sub-verordening te geschieden.
Volgens dit artikel bestaat de subsidie o.a. in een jaarlijks vast te
stellen afkoopsom in de personeelskosten, de activiteitenkosten en de
organisatiekosten
Jaarlijks bij de besluitvorming inzake het Programma Sociaal Cultureel
Werk stelt de Raad voor bovengenoemde onderdelen normbedragen vast. Aldus
gelden voor het jaar 1989 de volgende normbedragen:
Voor personeelskosten een bedrag ad 1300,00 per jaar per peutergroep van
minimaal 14 peuters per groep;
Voor activiteitenkosten per peutergroep van minimaal 10 personen een
bedrag van 250,00 per jaar.
Voor organisatiekosten een normbedrag van 500,00 per jaar per
beroeps instelling.
Zoals gezegd zou de peutergroep in Camminghaburen per 1 april 1989 bestaan
uit 14 peuters.
Gelet op de ingangsdatum van 1 april 1989 meent de commissie dat dit
onderdeel van het subsidie dient te worden gerelateerd aan de periode 1
april 1989 tot en met 31 december 1989. Dit betekent dat dit onderdeel van
het subsidie 3/4 x 1300,00 975,00 over het jaar 1989 bedraagt.
Uit de gegevens die de Commissie ter beschikking staan blijkt dat de
onderhavige peutergroep in Camminghaburen reeds per 1 januari 1989 uit 10
peuters bestond. Dit betekent, gelet op het vorenstaande dat reclamante
met ingang van 1 januari 1989 aanspraak kon maken op een subsdiëring in de
activiteitenkosten. Dit subsidieonderdeel bedraagt 250,00.
Het subsidie voor organisatiekosten geldt slechts per instelling. Op grond
van het Programma Sociaal Cultureel Werk 1989 krijgt de stichting reeds
een subsidie in deze kosten. Zij is dan ook niet gerechtigd om dan nog
eens een subsidie in deze kosten te krijgen.
Recapitulerend komt de Commissie tot de conclusie dat reclamante alsnog in
aanmerking kan komen voor een subsidie op grond van het Programma Sociaal
Cultureel werk 1989 ten behoeve van de exploitatie van de peuterspeelzaal
Hindekind in Camminghaburen, welke in totaliteit bedraagt 1225,00.
Voor het overige behoeven de grieven van reclamante, gelet op het doel van
haar bezwaarschrift naar de mening van de Commissie geen behandeling.