2 4. De in de zesde alinea opgeworpen vraag komt in feite neer op de vraag of met de in het kader van functiewaardering toegekende op leiding en ervaring het werk nog wel naar behoren kan worden ver richt Zoals uit het bovenstaande moge blijken, zijn wij die mening voor alsnog wèl toegedaan. Wij realiseren ons dat velen in de loop der jaren een surplus aan kennis en/of ervaring hebben opgedaan; een surplus dat wordt inge zet om het werk nog beter te kunnen verrichten. Een surplus aan kennis en ervaring bij personen leidt echter niet tot verhoging van het niveau van de functie, omdat functiewaardering uitgaat van wat het werk vraagt en niet wat de persoon heeft, i.e. een chef vindt dat een persoon moet hebben. 5. Het appèl dat in de zesde alinea van de brief op U als Raad gedaan wordt, betekent dat U de desbetreffende ambtenaren zou moeten over tuigen van de juistheid van het door ons gevoerde beleid dan wel ons zou moeten opdragen het beleid te wijzigen. Beide opties komen ons als verregaand voor. In dit verband attenderen wij U erop dat in 1987 een nieuwe Procedureregeling functiewaardering conform het voorstel van de vakorganisaties tot stand is gekomen. 6. Uit de tweede bladzijde van meergenoemde brief spreekt vooral de teleurstelling en mogelijk zelfs frustratie die via de resultaten van functiewaardering een uitlaatklep vinden. Wij kunnen daar tot op zekere hoogte begrip voor opbrengen en ver trouwen erop dat een en ander binnen de grenzen van het redelijke blijft; echter wij zijn thans niet bereid noch in staat om in te grijpen in het lopende, met de ambtenarenorganisaties overeengeko men proces van functiewaardering. Los van het bovenstaande constateren wij dat er, ondanks de verbe tering die de vorig jaar ingevoerde nieuwe Procedureregeling functie waardering - in elk geval qua doorlooptijd - met zich mee heeft ge bracht, nog steeds knelpunten bestaan. Wij zullen het overleg hierover met de vakorganisaties heropenen en zoeken naar oplossingen voor geconstateerde knelpunten. Wij stellen U voor betrokkenen te informeren door hen een afschrift van dit preadvies te doen toekomen. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, mr. G.J. te Loo Burgemeester. mw. ir. J.A. Lantermans Secretaris. Scholenplan basisonderwijs 1-8-1990 tot 1-8-1993. Bijlage nr. 168 Leeuwarden, 15 juni 1989. Aan de Gemeenteraad. Op grond van artikel 53 van de Wet op het basisonderwijs dient de Gemeenteraad elk jaar voor I oktober een plan van nieuwe scholen vast te stellen Artikel 63 van de WBO vermeldt dat vaststelling van een plan achter wege blijft indien: a. geen verzoeken om opneming in het plan zijn ingekomen of geen van de de verzoeken voor inwilliging in aanmerking komt, b. de Gemeenteraad heeft besloten dat vermeerdering van het aantal open bare scholen niet nodig is om te voorzien in voldoende gelegenheid tot het volgen van openbaar onderwijs en c. geen scholen uit het voorafgaande plan voor opneming in het plan in aanmerking komen. Voor de planperiode 1990— 1993 zijn geen verzoeken voor opneming in het plan ingediend. Naar ons oordeel is vermeerdering van het aantal openbare scholen in de planperiode 1990-1993 niet nodig om te voorzien in voldoende gelegen heid tot het volgen van van openbaar onderwijs. Op grond van artikel 63 WBO hoeft voor de planperiode 1990 tot 1993 dus geen nieuw scholenplan gerealiseerd te worden. Formeel dient de Gemeenteraad nu een besluit te nemen dat vermeer dering van het aantal openbare basisscholen in de planperiode 1990-1993 niet nodig is om te voorzien in voldoende gelegenheid tot het volgen van openbaar onderwijs. De Commissie voor het Onderwijs heeft in haar vergadering van 8 juni j.l. geadviseerd met ons voorstel in te stemmen. Burgemeester en wethouders van Leeuwarden, mr. G.J. te Loo Burgemeester. mw. ir. J.A. Lantermans, Secretaris.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1989 | | pagina 304