2
3. Reactie van Burgemeester en Wethouders.
Bij brief van 13 juni 1989 hebben Burgemeester en Wethouders op het
beroepschrift gereageerd. Hun reactie luidt, samengevat, als volgt:
A. Ten opzichte van CAF is niet bewust aangestuurd op het ontstaan van
een overgangsrechtelijke situatie. Immers tijdens de ontwerp-fase
van het bestemmingsplan werd ervan uitgegaan, dat de CAF-vestiging
zou verdwijnen.
B. Burgemeester en Wethouders achten bedrijvigheid ter plaatse meer
aanvaardbaar dan een detailhandelsconcentratie, die ernstige ver
storing van het distributieplanologisch patroon mee kan brengen.
C. De door Donjon aangevoerde factoren die de oorzaak van de vertra
ging in de realisering van de bouwplannen vormen, liggen in haar
risicosfeer.
D. Indien Donjon belang heeft bij de realisering van haar voornemens,
achten Burgemeester en Wethouders dit belang niet zwaar genoeg nu
twee jaar na vergunningverlening het nog anderhalf jaar zal duren
voordat de bouw een aanvang neemt.
E. Tegenover het belang van Donjon staat het belang, dat de gemeente
hecht aan het voorkomen van perifere detailhandelsconcentraties.
F. Indien Donjon de bouwvergunning slechts heeft aangevraagd met het
oog op de economische waarde van de gronden, die in stand blijft
ook zonder dat tot realisering wordt overgegaan, merken Burgemees
ter en Wethouders op, dat dit geen belang is dat in de belangenaf
weging behoeft te worden betrokken.
4. Terinzagelegging van de stukken en de hoorzitting.
De op de zaak betrekking hebbende stukken hebben van 21 juni 1989 tot en
met 28 juni 1989 ter secretarie ter inzage gelegen. Op 23 juni 1989 zijn
de stukken verzonden aan reclamant.
Reclamant, de heer Van der Meulen namens CAF en de heer Scheffers namens
Burgemeester en Wethouders zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunt
nader toe te lichten op een hoorzitting van de Raadsadviescommissie voor
de beroep- en bezwaarschriften op 6 juli 1989 om 15.00 uur in het Stad
huis
5. Overwegingen en advies van de Commissie van advies aan Burgemeester
en Wethouders voor de beroep- en bezwaarschriften.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, onder b, van de Woningwet kunnen Bur
gemeester en Wethouders, indien binnen een bij de bouwverordening na
dagtekening te bepalen termijn geen begin met de werkzaamheden is ge
maakt, een bouwvergunning intrekken. Artikel 30 van de Bouwverordening
stelt deze termijn op 6 maanden.
Een redelijk motief voor het intrekken van een bouwvergunning kan zijn
dat planologische inzichten hebben geleid tot een wijziging van het
regime dat de mogelijkheid tot afgifte van bouwvergunningen beheerst.
De Raad van de gemeente Leeuwarden heeft bij zijn besluit d.d. 5 septem
ber 1988, no. 7, het bestemmingsplan "Spoordok" vastgesteld, welk be
sluit door Gedeputeerde Staten van Friesland bij hun besluit d.d.
21 april 1989, nr. RO-88-36092B2gedeeltelijk werd goedgekeurd.
De terreinen (waaronder het CAF-terrein) waarvoor de Raad bij haar be
sluit d.d. 16 maart 1987, nr. 3795, de onderhavige bouwvergunning had
verleend werden door de Raad bestemd voor de functie: "Kantoren".
Ingevolge artikel 5.2, onder 2, van de daarbij behorende bestemmings
3
planvoorschriften is de detailhandelfunctie uitsluitend toelaatbaar ter
plaatse van reeds op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp
van dit bestemmingsplan bestaande detailhandelsbedrijven.
Een belangrijke doelstelling van het bestemmingsplan "Spoordok" is het
tegengaan van een ontwikkeling van de perifere detailhandel in dit ge
bied. In distributieplanologisch opzicht wordt een dergelijke ontwikke
ling ongewenst geacht.
In dit kader moet het onderhavige besluit van Burgemeester en Wethouders
tot gedeeltelijke intrekking van de bouwvergunning met betrekking tot
het bouwplan op het perceel Snekertrekweg 17-23 worden beoordeeld.
Voor een uiteenzetting van de grieven van appellante verwijst de commis
sie naar het gestelde onder 2.
Opgemerkt wordt dat tussen het tijdstip van het verlenen van de bouwver
gunning en het tijdstip van de gedeeltelijke intrekking van de bouwver
gunning zich een periode bevindt van 2 jaar. Van de bouw op het onderha
vige CAF-terrein of daadwerkelijk zichtbare bouwkundige activiteiten,
zoals het aanleggen van funderingen e.d. is de commissie tot op het
moment van de intrekking van het onderhavige gedeelte van de bouwvergun
ning niets gebleken. Vanwege appellante is gesteld dat het CAF-terrein
bestemd was voor een Autorama-vestigingTevens blijkt de commissie uit
de aan haar overgelegde stukken dat deze vestiging pas in 1991 zou kun
nen worden gebouwd. Dit is niet vanwege appellante bestreden.
Verder merkt de commissie het volgende op:
Een vertraging ten gevolge van bodemverontreiniging moet mede gelet op
haar ervaring op het terrein van het onroerend goed voor risico van
appellante worden geacht.
Appellante stelde verder in onzekerheid te verkeren over het door haar
gewenste gebruik onder het regime van het bestemmingsplan "Spoordok"
De commissie meent dat zolang een bouwvergunning, welke onder een ander
rechtsregime is verleend niet is ingetrokken,hiervan op rechtsgeldige
wijze gebruik kan worden gemaakt. Het gebruiksdoel waartoe de oprichting
van een gebouw strekt moet in een dergelijke situatie als niet verboden
gelden.
Verder wordt opgemerkt dat appellante tot de vergunningverlening in 1987
in onzekerheid verkeerde omtrent een voor haar positieve beschikking,
zodat het voor haar niet mogelijk was om handelend op te treden. De
commissie merkt op dat gelet op de tijd, die appellante had om de ver
gunning na verlening te benutten, appellante in haar belangen niet ge
schaad is.
Voor zover appellante betoogt dat met haar belangen geen rekening is
gehouden verwijst de commissie naar het gestelde hierboven.
Appellante heeft verder aangevoerd dat mocht de bouwvergunning vervallen
er desalniettemin door de bestemming "Kantoren" op het onderhavige
CAF-terrein onvermijdelijk een overgangsrechtelijke situatie is gescha
pen.
De commissie merkt op dat de Wet op de ruimtelijke ordening een aparte
bezwaar- c.q. beroepsprocedure heeft ingericht met betrekking tot de
vaststelling van een bestemmingsplan. Appellantes grief in dezen behoort
dan ook in die procedure te worden gewogen.
Overigens merkt de commissie op dat bij het vaststellen van het bestem-