2 5. Overwegingen en advies van de Raadsadviescommissie voor de beroep- en bezwaarschriften. Allereerst merkt de commissie op dat het een bestuursrechtelijke norm is dat appellanten naar aanleiding van een door hen ingediend beroepschrift worden gehoord door of namens het bestuursorgaan waarbij zij hun beroep schrift hebben ingediend. Namens appellante werd door mr. A.H. Lanting, advocaat te Leeuwarden, uitstel gevraagd van de behandeling van het beroepschrift in een hoorzitting van de commissie. De reden hiervoor lag in het feit dat de echtgenoot van appellante ziek zou zijn. Geconstateerd is dat reeds eerder in deze zaak vanwege appellante uit stel is gevraagd en verleend is. De commissie voelt zich dan ook genoodzaakt om het belang van de over heid bij een behoorlijke voortgang van de desbetreffende administratief rechtelijke procedure, tegen het belang van de burger om te worden ge hoord, af te wegen. Appellante heeft in deze zaak reeds twee keer uitstel verkregen om te worden gehoord door de commissie. Namens appellante was hierom verzocht in verband met een door appellante gevoerde kantongerechtsprocedure. Deze is inmiddels beëindigd. De commissie merkt op dat er nu dan ook voldoende coulance tegenover appellante is betracht. Daarbij kan worden opgemerkt dat het stelsel van de Woningwet ervan uitgaat dat aanschrijvingen tot verbetering van wo ningen zich tot de eigenaren van die woningen of andere rechthebbenden, tot het treffen van voorzieningen, richten. De verhouding van genoemde categorieën tot huurders regardeert in dezen de overheid, die tot taak heeft te waken voor een goede volkshuisvesting, niet. De commissie meent dat de zaak haar uit de aan haar ter beschikking gestelde stukken voldoende duidelijk is geworden. Gelet op het vorenstaande is er dan ook geen reden om de behandeling van het onderhavige beroepschrift op te schorten. De commissie stelt daarom de advisering niet langer uit. Ten aanzien van de zaak ten principale merkt de commissie het volgende op: Artikel 25, eerste lid, onder e van de Woningwet bepaalt dat Burgemees ter en Wethouders degene, die als eigenaar van een woning of uit ande ren hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, aanschrijven tot het treffen van voorzieningen aan een woning indien deze noodzake lijk verbetering behoeft. Ingevolge artikel 307 van de Bouwverordening mag een tot bewoning be stemd gebouw geen nadeel opleveren voor de bruikbaarheid ten gevolge van onvoldoende onderhoud. Bij brief d.d. 28 juli 1989, kenmerk R.O.V. 12998 GV/GS, hebben Burge meester en Wethouders appellante aangeschreven tot het herstel van een drietal gebreken aan de woning Breedstraat 64. Appellante heeft deze niet inhoudelijk bestreden. Verder is de commissie ook niet gebleken van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de aanschrijving geheel of ten dele onjuist is. Bovendien blijkt uit de desbetreffende rapportage van de Dienst Stads ontwikkeling d.d. 10 mei 1989 dat appellante inmiddels de gebreken af doende hersteld heeft. 3 Mitsdien adviseert zij Uw Raad het beroepschrift ongegrond te verklaren en overeenkomstig het bijgevoegde ontwerp-besluit te beslissen. Voorzitter, Secretaris, w.g. (mr. C.O. Rommerts) w.g. (mr. A.D. van Dijk)

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1989 | | pagina 411