2
5. Overwegingen en advies van de Raadsadviescommissie voor de beroep- en
bezwaarschriften.
Allereerst merkt de commissie op dat het een bestuursrechtelijke norm is
dat appellanten naar aanleiding van een door hen ingediend beroepschrift
worden gehoord door of namens het bestuursorgaan waarbij zij hun beroep
schrift hebben ingediend. Namens appellante werd door mr. A.H. Lanting,
advocaat te Leeuwarden, uitstel gevraagd van de behandeling van het
beroepschrift in een hoorzitting van de commissie. De reden hiervoor lag
in het feit dat de echtgenoot van appellante ziek zou zijn.
Geconstateerd is dat reeds eerder in deze zaak vanwege appellante uit
stel is gevraagd en verleend is.
De commissie voelt zich dan ook genoodzaakt om het belang van de over
heid bij een behoorlijke voortgang van de desbetreffende administratief
rechtelijke procedure, tegen het belang van de burger om te worden ge
hoord, af te wegen.
Appellante heeft in deze zaak reeds twee keer uitstel verkregen om te
worden gehoord door de commissie. Namens appellante was hierom verzocht
in verband met een door appellante gevoerde kantongerechtsprocedure.
Deze is inmiddels beëindigd.
De commissie merkt op dat er nu dan ook voldoende coulance tegenover
appellante is betracht. Daarbij kan worden opgemerkt dat het stelsel van
de Woningwet ervan uitgaat dat aanschrijvingen tot verbetering van wo
ningen zich tot de eigenaren van die woningen of andere rechthebbenden,
tot het treffen van voorzieningen, richten. De verhouding van genoemde
categorieën tot huurders regardeert in dezen de overheid, die tot taak
heeft te waken voor een goede volkshuisvesting, niet.
De commissie meent dat de zaak haar uit de aan haar ter beschikking
gestelde stukken voldoende duidelijk is geworden.
Gelet op het vorenstaande is er dan ook geen reden om de behandeling van
het onderhavige beroepschrift op te schorten. De commissie stelt daarom
de advisering niet langer uit.
Ten aanzien van de zaak ten principale merkt de commissie het volgende
op:
Artikel 25, eerste lid, onder e van de Woningwet bepaalt dat Burgemees
ter en Wethouders degene, die als eigenaar van een woning of uit ande
ren hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, aanschrijven
tot het treffen van voorzieningen aan een woning indien deze noodzake
lijk verbetering behoeft.
Ingevolge artikel 307 van de Bouwverordening mag een tot bewoning be
stemd gebouw geen nadeel opleveren voor de bruikbaarheid ten gevolge van
onvoldoende onderhoud.
Bij brief d.d. 28 juli 1989, kenmerk R.O.V. 12998 GV/GS, hebben Burge
meester en Wethouders appellante aangeschreven tot het herstel van een
drietal gebreken aan de woning Breedstraat 64.
Appellante heeft deze niet inhoudelijk bestreden.
Verder is de commissie ook niet gebleken van feiten en omstandigheden
waaruit blijkt dat de aanschrijving geheel of ten dele onjuist is.
Bovendien blijkt uit de desbetreffende rapportage van de Dienst Stads
ontwikkeling d.d. 10 mei 1989 dat appellante inmiddels de gebreken af
doende hersteld heeft.
3
Mitsdien adviseert zij Uw Raad het beroepschrift ongegrond te verklaren
en overeenkomstig het bijgevoegde ontwerp-besluit te beslissen.
Voorzitter, Secretaris,
w.g. (mr. C.O. Rommerts)
w.g. (mr. A.D. van Dijk)