2 en de AVW. De IKVE is een planningswet waarin de planning van de verschillende deelterreinen wordt geregeld. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de planvoorbereiding geschiedt door het uitvoerend werk, te weten personen afkomstig uit de verschillende deelterreinen en organisaties van werknemers en werkgevers. Deze personen zijn verenigd in een zogeheten Regionaal Educatief Overleg, waarbij de omvang van de regio per deelterrein kan verschillen. Vervolgens stelt het bestuursorgaan van de desbetreffende regio het plan vast. Naast de planning van de verschillen de deelterreinen worden in de IKVE de basiseducatie en de ondersteuning inhoudelijk geregeld. Zo zal de huidige Rijksregeling basiseducatie in zijn geheel in de IKVE worden opgenomen. Ernstige bezwaren bestaan er tegen het feit dat de activiteitenplanning per deelterrein en op verschillende schaalniveaus kan plaatsvinden. Dat kan leiden tot een onoverzichtelijk en complex "planningscircus", waardoor de beoogde afstemming tussen de deelterreinen niet op eenvoudige wijze bereikt zal worden. Veel zal daarbij afhangen van de opvattingen van de verschillende gemeenten, omdat tussen de gemeenten overeenstemming zal moeten bestaan over de schaal waarop planvoorbereiding en planvaststelling moeten plaatsvinden. Elders zullen wij op deze problematiek nader ingaan. Met betrekking tot de Arbeidsvoorzieningswet (AVW) valt het volgende op te merken. De AVW biedt een bestuurlijk en financieel kader waarbinnen het beleid met betrekking tot de arbeids voorziening, als onderdeel van een breder arbeidsmarktbeleid, wordt vormgegeven. Belangrijke aspecten daarbij zijn het instellen van een publiekrechtelijke arbeidsvoorzieningsorganisatie met een landelijk bestuur en met besturen op regionaal niveau. Zowel op landelijk als op regionaal niveau is er sprake van tripartite samengestelde besturen, waarin overheid, werkgevers en werknemers vertegenwoordigd zijn. Tegen het wetsontwerp zijn fundamentele bezwaren aangevoerd, die met name betrekking hebben op het centralistische karakter en de geringe mogelijkheden voor (samenwerkende) gemeenten om invloed uit te kunnen oefenen op de planvoorbereiding. Gelet op het feit dat in plaats van de huidige GAB-gebieden de planning via de RBA-gebieden (Regionaal Bestuur Arbeidsvoorziening) zal plaatsvinden, betekend een en ander voorts dat de mogelijkheden voor een lokaal beleid ook zullen afnemen. Gelet op het belang dat door het kabinet wordt gehecht aan een "activerend arbeidsmarktbeleid" is overigens de verwachting dat de koers die met het wetsvoorstel is ingezet door het kabinet verder tot uitvoering zal worden gebracht. Om die redenen zijn de verschillende Tweede Kamerfracties dan ook akkoord gegaan met deze wet. Uit het bovenstaande is af te leiden dat de besluitvorming op landelijk niveau over de verschillende wetsvoorstellen nog geruime tijd in beslag zal nemen. De marges van onzekerheid waarbinnen het lokale beleid vorm moet worden gegeven zijn dan ook vrij groot. Dienaangaande is er tussen het uitbrengen van de concept-nota in juni 1988 en de thans voorliggende nota nog niet veel veranderd. Dat geldt zeker voor de planning van de verschillende deelterreinen en de afstemming daartussen. Concrete voorstellen kunnen daarover op dit moment nog niet worden gedaan. Wel is hierover op verschillende niveaus (o.a. in het kader van het ISO-project) overleg gaande. Met betrekking tot de concept-nota is van diverse zijden opgemerkt dat het ontbreekt aan concrete uitwerkingen. Het moge duidelijk zijn dat het ontbreken aan definitieve wetgeving daar voor een deel debet aan was en is. Aan de andere kant is de voorliggende nota ook niet meer dan een kadernota. De ontwikkeling van de verschillende deelterreinen en de te onderne men activiteiten dienen binnen dit, globaal geformuleerde, kader plaats te vinden. Te gedetail leerde voorschriften achten wij ongewenst. 3. FINANCIËLE ASPECTEN Met betrekking tot de financiële aspecten van de volwasseneneducatie kan het volgende worden opgemerkt vanuit de optiek van de gemeente. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen de indirecte kosten, o.a. de bestuurslasten voor de gemeenten, en de directe kosten met betrekking tot de uitvoering van de activiteiten. Waar het gaat om de bestuurlijke lasten is de verwachting van de minister dat die als gevolg van de geschetste ontwikkelingen niet of nauwelijks zullen stijgen in vergelijking met de huidige situatie (zie Memorie van Antwoord IKVE, TK, 20645, blz. 52). Overigens wordt tegelijkertijd opgemerkt dat de rijksoverheid als gevolg van de overgang naar budgetfinanciering bij het cursorisch beroepsonderwijs en het VAVO beleidslasten zal besparen. Voor een deel zullen die lasten dan naar ons idee afgewen- 3 teld gaan worden op de gemeenten, de schoolbesturen en de scholen, al is nog onduidelijk in welke mate dat het geval zal rijn. Ook de VNG heeft er in een commentaar bij het onlangs ingediende wetsvoorstel VAVO op gewezen dat de bestuurlijke lasten van de gemeenten zeker zullen toenemen. Met de VNG rijn wij van mening dat decentralisatie van (bestuurlijke) taken gepaard dient te gaan met een evenredige verhoging van de vergoeding. Bij de deelterreinen vormings- en ontwikkelingswerk en basiseducatie zullen de bestuurlijke lasten in vergelijking met de huidige situatie waarschijn lijk niet toenemen, tenzij er extreem meer overleg gevoerd moet gaan worden dan thans. Dat zou het geval kunnen rijn als er sprake is van een complexe plannings- en besluitvormingsstruc tuur. Over de directe kosten kan het volgende worden opgemerkt. De bekostiging van het vormings- en ontwikkelingswerk en de basiseducatie zal geen verandering ondergaan in vergelijking met de huidige situatie. Bekostiging zal plaatsvinden via de Welzijnswet (t.z.t. de Gemeentewet) respectievelijk de IKVE (thans nog de Rijksregeling basiseducatie). Zoals U bekend is wordt de gemeente in de periode 1989-1992 geconfronteerd met een aanzienlijke verlaging van het rijksbudget voor de basiseducatie. Aangezien de systematiek voor de berekening niet gewijzigd zal worden, zal de verlaging definitief rijn. Bij het VAVO en het cursorisch beroepsonderwijs wordt overgegaan op budgetfinanciering. Bepalend voor de hoogte van het VAVO-budget is het aantal deeltijdequivalenten (10 uur onderwijs per week) in de voorafgaande periode. Op basis van een regionaal VAVO-plan vindt rechtstreekse bekostiging van de in het plan voorkomende instellingen door het Rijk plaats. De bekostiging van het cursorisch beroepsonderwijs (met uitzondering overigens van het leerling wezen) vindt plaats op basis van het aantal deelnemers dat is opgenomen in het regionaal plan. 4. CONCLUSIE Het moge uit de voorliggende nota en het bovenstaande duidelijk rijn geworden dat het terrein van de volwasseneneducatie volop in beweging is. Het zal echter ook duidelijk rijn dat gelet op de verschillende wetsvoorstellen de overzichtelijkheid er niet groter op wordt. Zowel de planning, de financiering en de planvaststelling kunnen bij de verschillende deelterreinen uiteen gaan lopen. In hoeverre dat zal gebeuren zal mede afhangen van de mate waarin de gemeenten erin slagen op de verschillende deelterreinen tot samenwerking te komen. Daarbij zal een optimum gevonden moeten worden tussen enerzijds de gemeentelijke beleidsvrijheid en anderzijds het maximaal benutten van de beschikbare middelen. Zodra over de landelijke wetgeving met betrekking tot de deelterreinen meer duidelijkheid is ontstaan, zullen wij U concrete voorstellen ter zake voorleggen. Onder de mededeling dat de Commissie Onderwijs in rijn vergadering van 31 januari 1990 heeft besloten U te adviseren in te stemmen met ons voorstel, stellen wij U voor te besluiten conform het concept-besluit. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, mr. GJ. te Loo Burgemeester. mw. ir. JA. Lantermans, Secretaris.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1990 | | pagina 108