Bijlage 1: Geraadpleegde literatuur. Bijlage 2: Evaluatief verslag werkvorm. Bijlage 3: Verslagen van de besprekingen met belangengroepen, hulpverleners en crediteuren. Voor wat betreft de inhoud van het rapport en de daarbij behorende bijlagen, verwijzen wij U kortheidshalve naar het aan deze raadsbrief gehechte rapport van de onderzoekscommissie. 3. STANDPUNTBEPALING Naar aanleiding van het rapport willen wij allereerst opmerken, dat wij met veel waardering hebben kennis genomen van de inzet waarmede de onderzoekscommissie zich van haar taken heeft gekweten. Wij delen dan ook de in bijlage III bij de nota "Armoede uit de Stilte" vervatte conclusie van de onderzoekscommissie dat het zinvol kan zijn om in de toekomst nog een keer gebruik te maken van deze werkvorm die zich kenmerkt door de directe betrokkenheid van raadsleden bij de beleidsvoorbe reiding. De onderzoeksgegevens maken naar onze mening pijnlijk goed zichtbaar dat het falen van het werkgele genheidsbeleid aan de basis staat van de armoedeproblematiek in Leeuwarden. De hoge werkloosheid is als maatschappelijk verschijnsel in bijzondere mate ongewenst, zeker wanneer daarbij in ogenschouw wordt genomen, dat de nadelige effecten daarvan niet gelijkelijk over de totale bevolking zijn verdeeld. Het is immers evident, dat éénoudergezinnen, etnische groepen en gedeeltelijk arbeidsongeschikten in onevenredige mate de lasten van het falen van het werkgelegenheidsbeleid moeten dragen. Ouderen, die niet meer zijn aangewezen op arbeid, vallen als gevolg van het inkomensbeleid eveneens in de groep van personen die meer dan anderen in de samenleving lijden onder de verschijnselen van armoede. De onderzoekscommissie constateert onzes inziens terecht dat de mate van verarming niet alleen blijkt uit een gebrek aan geld, maar daarnaast ook uit een gebrek aan maatschappelijke contacten. Wij kunnen ons vinden in het standpunt van de Onderzoekscommissie dat de armoede die zich in den lande, maar ook in Leeuwarden voordoet, de resultante is van het inkomens- en werkgelegenheidsbeleid. Voor dit beleid claimt het Rijk nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid. Wij zijn daarom met de onderzoekscommissie van mening, dat het gemeenteüjk Minimabeleid een protestbeleid dient te zijn. Wij stellen U daarom voor de onderhavige nota aan te bieden aan de Regering en de Staten Generaal ten einde ook bij de landelijke politiek nog eens nadrukkelijk aandacht te vragen voor de positie van de minima. Overeenkomstig de eerste aanbeveling van de onderzoekscommissie zullen wij daarnaast (nog eens) in VNG-verband aandacht vragen voor deze groep van personen. Op basis van de verkregen onderzoeksgegevens heeft de onderzoekscommissie in totaal 32 aanbevelingen geformuleerd. Overeenkomstig de taakopdracht die de onderzoekscommissie bij haar instelling heeft meegekregen, is dit een weergave van ideeën en suggesties die bij de onderzoekscommissie werkendeweg zijn opgekomen, maar die nog niet op hun technische en/of financiële haalbaarheid zijn onderzocht. Dit onderzoek zal worden gecoördineerd door de bestuurlijk-ambtelijk samengestelde Stuurgroep Minima beleid. In een afzonderlijke bijlage bij deze raadsbrief hebben wij een activiteitenplan opgenomen. Dit activiteitenplan omvat alle aanbevelingen van de onderzoekscommissie. In het activiteitenplan is tevens aangegeven welke van de nieuwe diensten de ambtelijke verantwoordelijk heid draagt voor de (ambtelijke) uitwerking van de aanbevelingen in concrete beleidsvoorstellen. Ter toelichting op de aangegeven taakverdeling merken wij nog het volgende op. In Uw vergadering van 5 juni 1989, bijlage no. 141 omtrent de reorganisatie van het ambtelijk apparaat, hebt U onder meer besloten de Dienst Economische en Sociale Zaken te belasten met (de coördinatie van) het minimabeleid. Gelet op de fase waarin de reorganisatie thans is beland, moet deze dienst thans worden beschouwd als de eerst verantwoordelijke dienst voor de verdere uitwerking van de aanbevelin gen die de onderzoekscommissie heeft gedaan. In de bovengenoemde bijlage is deze verantwoordelijkheid tot uitdrukking gebracht door deze dienst steeds als (mede) verantwoordelijke dienst aan te wijzen. De overgangsfase waarin het ambtelijk apparaat thans verkeert, heeft ons aanleiding gegeven thans nog 3 geen concreet werkplan op te stellen, maar te volstaan met het verlenen van de opdracht aan de nieuwe dienst om hiertoe thans zo spoedig mogelijk over te gaan. Het verheugt ons te kunnen constateren, dat alleen al door de gesprekken die de onderzoekscommissie met diverse instellingen en organisaties heeft gevoerd, het minimabeleid op lokaal niveau nieuwe impulsen heeft gekregen. Zo heeft de Stichting Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland (GKB) nieuwe voorstellen gedaan om de positie van meerjarige minima te verbeteren. Daarnaast heeft het Project Overcreditering goede vorderingen geboekt ten aanzien van de samenwerking met woningcorporaties. Wij hopen dat binnenkort concrete afspraken gemaakt kunnen worden omtrent het verlenen van medewerking door de corporaties aan schuldregelingsvoorstellen van het Project Overcreditering. Ook op landelijk niveau hebben zich overigens recentelijk nieuwe ontwikkelingen voorgedaan die wij hoopgevend achten voor de minima. De beleidsvoornemens bij het Rijk met betrekking tot sociale vernieuwing en werkgelegenheid zullen er onzes inziens toe kunnen bijdragen dat de groep van personen die afhankelijk is van een minimum inkomen kleiner wordt. Gelet hierop hebben wij, zoals bekend, reeds een voorstel bij het Rijk ingediend voor het opzetten van een arbeidspool in de collectieve sector. Daarnaast mogen, voor wat betreft de ontwikkelingen bij het Rijk, ook gunstige effecten worden verwacht van het streven om de ontwikkelingen van de sociale uitkeringen te koppelen aan de loonont wikkelingen. Hoewel wij derhalve hoop putten voor de minima uit deze recente ontwikkelingen, staan wij op het standpunt, dat de achterstand die de minima gedurende de achter ons liggende jaren hebben opgelopen, zo omvangrijk is, dat het voeren van een lokaal minimabeleid tenminste nog enkele jaren zijn huidige hoge prioriteit zal moeten behouden. Onder vermelding dat de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden in de vergadering van 5 maart 1990 heeft geadviseerd met het onderhavige voorstel in te stemmen, stellen wij U voor te besluiten overeen komstig bijgaand ontwerp-besluit. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, mr. GJ. te Loo Burgemeester. mw. ir. J.A. Lantermans, Secretaris.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1990 | | pagina 178