Ad H. In de toelichting (blz. 6)wordt o.a. opgemerkt, dat het noodzakelijk is dat in het westelijk stadsdeel één grote of enkele kleinere recreatievoorzieningen op stadsdeelniveau worden ontwikkeld alsmede dat dit terrein zich hier als een kleine deelvoorziening uitstekend voor leent. Een jachthaven in een eventueel aan te leggen stadspark op dit terrein biedt naast andere recreatieve voorzieningen goede ontwikkelingsmogelijkheden. Het gebied zal eerst definitief worden ingericht na beëindi ging van de stortactiviteiten, waartoe een programma van eisen en een inrichtingsplan zullen worden opgesteld. In combinatie met de voorschriften, welke aan de vergunning ingevolge de Afvalstoffenwet (bouw- en sloopafval enz.) en het gedoogbesluit zijn verbonden, zijn er naar onze mening voldoende waarborgen aanwezig dat een aantrekkelijke recrea tievoorziening ontstaat, die niet alleen stedebouwkundig en landschappelijk maar ook milieuhygiënisch aanvaardbaar is. Dit bezwaar moet dan ook ongegrond worden geacht. Ad I. In tegenstelling tot reclamant zijn wij van mening, dat de voorschriften welke aan het gedoogbesluit zijn verbonden met betrekking tot de nazorg, voldoende moeten worden geacht. Overigens zal ook de nazorg definitief moeten worden geregeld in het kader van de inmiddels in procedure gebrachte vergun ningaanvraag ingevolge de Afvalstoffenwet. Dit bezwaar is ongegrond. Ad J. Wij hebben hiervoor reeds aangegeven waarom wij met de ver plaatsing van de woonschepen aan het Bisschopsrak, alsmede dat het bestemmmingsplan in verband hiermee gewijzigd dient te worden vastgesteld en maximaal 6 woonschepen zich hier blijven liggen (meest oostelijke gedeelte). In de toelichting wordt alleen gesteld, dat bij het ontwikkelen van het toe komstige woongebied de ligplaatsen, ingeval hiervoor een vervangende lokatie is gevonden, vermoedelijk worden wegbe- stemd. Nu,zoals reeds opgemerkt, voor de lokatie Bisschopsrak een "uitsterfsysteem" zal gelden, is de verwachting gewettigd dat de maximaal 6 ligplaatsen in de toekomst inderdaad zullen worden wegbestemd. Wij achten dit bezwaar dan ook ongegrond. Ad K. Hiervoor verwijzen wij naar ad A. 12 Ad L. Artikel 3, sub A van de planvoorschriften bevat een beschrij ving in hoofdlijnen. Hierin kan met de omschrijving "nader aangegeven termijnen" worden volstaan, aangezien deze termij nen in de eigenlijke bestemmingsbepaling (artikel 4) precies zijn aangegeven. Wij achten dit bezwaar dan ook ongegrond. Ad M. Zoals reeds opgemerkt, hebben wij aan Gedeputeerde Staten meegedeeld, dat bedrijfs- en daarmee vergelijkbare stoffen hier tot uiterlijk 1 maart 1991 mogen worden gestort. De in het bestemmingsplan vervatte regeling is daar ook op afge stemd. Wij zullen dit standpunt ook naar voren brengen in het kader van de behandeling van de inmiddels in procedure ge brachte vergunningaanvraag ingevolge de Afvalstoffenwet. Er zal gestreefd worden naar een daadwerkelijke verplaatsing van de wwonschepen op korte termijn, terwijl voorts de nodige aandacht zal worden besteed aan de nazorg. Deze bezwaren moeten ongegrond worden geacht. In het bezwaarschrift worden bovendien nog drie opmerkingen gemaakt ten aanzien van het advies van de Commissie van Overleg (van 12 januari 1990) met betrekking tot het concept bestemmingsplan voor dit plangebied. Het is niet mogelijk om tegen dit wettelijk verplichte ad vies- dat geen onderdeel vormt van het bestemmingsplan- bezwaren in te dienen. Alhoewel reclamant in deze bezwaren daarom niet ontvankelijk dient te worden verklaard, willen wij niet nalaten hier even op in te gaan. Achtereenvolgens worden opmerkingen gemaakt over het voorbehoud dat Gedepu teerde Staten hebben gemaakt bij het gedoogbesluit, het eventueel uitbreiden van de stortplaats met 3 hectare (fa brieksterrein) en de verplaatsing van de woonschepen. Naar aanleiding hiervan merken wij het volgende op. Wat betreft het door Gedeputeerde Staten in het persbericht gemaakte voorbehoud, hebben wij in de toelichting (blz. 13) reeds opgemerkt dat deze uitlating uitsluitend voor rekening van de provincie komt en dat de gemeente op geen enkele wijze met dit voorbehoud heeft ingestemd. Wij voelen ons hier dus niet aan gebonden. Op een eventuele uitbreiding van de stortplaats is hiervoor reeds ingegaan. Wat betreft de verplaatsing van de woonschepen merken wij nog op dat bij het maken van dit bestemmingsplan inderdaad nog niet bekend was in welke rich ting dit zich zou ontwikkelen. 13

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1990 | | pagina 357